ECLI:NL:RBDHA:2023:15061

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2023
Publicatiedatum
6 oktober 2023
Zaaknummer
10321444
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst en re-integratieverplichtingen in geval van een verstoorde arbeidsrelatie

In deze zaak heeft de kantonrechter te Den Haag op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser01] en [gedaagde01]. [eiser01] vorderde dat [gedaagde01] haar zou toelaten tot re-integratiewerkzaamheden, zoals geadviseerd door de bedrijfsarts. De achtergrond van de zaak betreft een langdurig arbeidsconflict tussen [eiser01] en haar werkgever, [gedaagde01], dat is ontstaan door een verstoorde arbeidsrelatie. [eiser01] was sinds 5 december 2016 in dienst bij [gedaagde01] en had een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. In de loop der jaren zijn er verschillende functioneringsgesprekken geweest waarin problemen met de communicatie en samenwerking zijn aangekaart. Na een melding bij de Vertrouwenspersoon in 2021, heeft [eiser01] zich ziekgemeld en is er een mediationtraject gestart, maar dit is niet succesvol afgerond.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de arbeidsverhouding tussen partijen verstoord is, en dat het voor [gedaagde01] niet mogelijk is om [eiser01] in het eerste spoor van re-integratie toe te laten. De rechter heeft geoordeeld dat de werkgever niet verplicht kan worden om [eiser01] te re-integreren zolang de verstoorde relatie niet is hersteld. De vordering van [eiser01] is afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van werkgevers om re-integratie te bevorderen, maar erkent ook dat een verstoorde arbeidsrelatie een uitzondering kan vormen op deze verplichting.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
JvdB/c
Zaak-/rolnummer: 10321444 RL EXPL 23-2151
Datum: 14 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter ex artikel 254 Rv in de zaak van:
[eiser01] ,wonende te [woonplaats01] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.G.M. Rijksen,
tegen
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
[gedaagde01] ,gevestigd te [vestigingsplaats01] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M. van Schaik Martinet.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser01] ” en “ [gedaagde01] ”.

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 17 februari 2023 met producties 1 tot en met 23;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 27;
- de brief van 24 februari 2023 van de zijde van [gedaagde01] met aanvullende productie 28;
- de brief van 26 februari 2023 van de zijde van [eiser01] met aanvullende producties 24 tot en met 32;
- de brief van 27 februari 2023 van de zijde van [eiser01] met aanvullende productie 33.
1.2.
Op 28 februari 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Ter zitting is [eiser01] in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Rijksen. Namens [gedaagde01] is dhr. [naam01] verschenen, bijgestaan door mr. Van Schaik Martinet. Namens [eiser01] zijn ter zitting spreekaantekeningen overgelegd, die zich in het griffiedossier bevinden. De griffier heeft daarnaast aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht, die zich ook in het griffiedossier bevinden.
1.3.
De datum van de uitspraak is vervolgens bepaald op heden.

2.Feiten

2.1.
[eiser01] , geboren op [geboortedatum01] 1968, is op 5 december 2016 in dienst getreden bij [gedaagde01] op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met een arbeidsomvang van 40 uur per week. [eiser01] was laatstelijk werkzaam in de functie van [functie01] tegen een salaris van € 4.682,50 bruto per maand, vermeerderd met 8% vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.2.
Op de arbeidsovereenkomst is de cao Nederlandse [gedaagde01] van toepassing.
2.3.
In het najaar van 2021 heeft [eiser01] samen met zes collega’s een melding gemaakt bij de Vertrouwenspersoon over een zich binnen het [x01] -team voordoende situatie.
2.4.
In het functioneringsverslag van [eiser01] over het jaar 2021 wordt – voor zover hier relevant – het volgende vermeld:
“(…)
Maar op het moment dat iets tegen zit, zoals de livegang van [naam02] , dan ben je negatief, herhalend en creëert dat een onprettige sfeer in het team. Het zou voor het team (en jezelf) goed zijn als je de positieve drive die je toont bij kansen in de markt altijd kan laten zien. Want ook al loopt iets niet zoals je dat wilt, dan verwacht ik van je dat je op een constructieve wijze naar oplossingen zoekt.
(…)
De laatste jaren hebben we al vaker gesproken over jouw wijze van communiceren. De laatste maanden merk ik dat je rustiger bent en dat de vakantie weken je goed hebben gedaan, echter zijn de laatste jaren vaker onvoorspelbaar geweest, van rustig naar vervolgens onrustig. Ik verwacht hierin meer stabiliteit van jou.
Bij de beoordeling kijk ik naar jouw functioneren over het gehele jaar, in de volle breedte van je functie en de wijze waarop je dit doet (7 leidende principes). Op meerdere onderdelen scoor je onder het gewenste niveau. Hierdoor beoordeel ik je Matig.
Ik verwacht van je dat je verbetering in je functioneren laat zien. Hiervoor start ik begin 2022 een Verbetertraject met je op.(…)”
2.5.
In een e-mail van 7 maart 2022 heeft [eiser01] een reactie op het functioneringsverslag gegeven. In die reactie schrijft zij onder meer het volgende:

Zoals besproken met alle drie hierbij in het kort mijn reactie op dit gesprek van ons in December. Ook ik kijk graag uit naar de schone lei en de mooie succesvolle toekomst maar het lijkt me wel dat we hiervoor eerst nog een keer goed moeten doorpraten over deze beoordeling. Het zal duidelijk zijn dat deze beoordeling voor mij niet alleen totaal onverwacht kwam, maar dat ik daarnaast een andere visie heb op hoe het afgelopen jaar is verlopen en hetgeen door jou verwoord is in mijn RGA eindbeoordeling 2021. (…)
Daarnaast ben ik het met een aantal inhoudelijke punten/beweringen/stellingen en conclusies van je echt totaal oneens. Die weerleg ik graag (met feiten) zodat er daarna nog eens gekeken kan worden of jouw eindoordeel nou werkelijk realistisch is/was.(…)”
2.6.
In een interne memo van [gedaagde01] wordt – voor zover hier relevant – het volgende vermeld:
“(…)
In maart 2022 hebben individuele gesprekken tussen alle teamleden en [naam03] en [naam04] plaatsgevonden over o.a. de samenwerking in het team. Citaten van teamleden uit deze gesprekken m.b.t. het gedrag van [eiser01] :
Medewerker 1
“ [eiser01] is altijd negatief. Haar manier van communiceren is lastig en kleinerend. Ik ontwijk de samenwerking met haar.”
(…)
Medewerker 2
“ [eiser01] is vaak negatief. Ze is niet constructief en dropt problemen bij anderen.”
“ [eiser01] kat collega’s af.”
(…)
Medewerker 3
“Omdat persoonlijkheden botsen in het team gaan teamleden niet met elkaar in overleg als er zaken niet goed gaan.”
Medewerker 4
(…)
“ [eiser01] is respectloos naar collega’s. Haar gedrag is onacceptabel.”
(…)
2.7.
Op 15 maart 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser01] en [gedaagde01] , waarbij een vaststellingsovereenkomst aan [eiser01] is voorgelegd. Diezelfde dag heeft [gedaagde01] een e-mail aan [eiser01] verstuurd met – voor zover hier relevant – de volgende tekst:
“(…)
Vandaag hebben we je in een gesprek laten weten dat we onvoldoende vertrouwen hebben in een goede samenwerking tussen jou en [gedaagde01] . We stellen daarom voor om de samenwerking te beëindigen middels een vaststellingsovereenkomst. Bijgevoegd ontvang je zoals aangekondigd een voorstel hiervoor.(…)”
2.8.
[eiser01] heeft zich hierna ziekgemeld. In de terugkoppeling van het spreekuur van de bedrijfsarts van 18 maart 2022 wordt hier het volgende over vermeld:
“(…)
Betrokkene ervaart spanningsklachten. De directe aanleiding voor haar ziekmelding was een contact met haar werkgever. Ze is hierdoor erg van slag.
Ze ervaart daarbij al langer klachten, waarbij meerdere factoren een rol spelen. Tot nu toe kon ze haar werk hiermee uitvoeren.
Nu er een arbeidsconflict is ontstaan lukt dit haar niet meer, waarop ze zich heeft ziekgemeld. Haar huidige toegenomen klachten worden als direct gevolg van dit conflict gezien en niet zo zeer als een gevolg van ziekte. Als zo danig is er geen sprake van arbeidsongeschiktheid in medische zin. Ze wordt daarmee tevens in staat geacht met u in gesprek te gaan over oplossingen voor de ontstane situatie.
Geadviseerd wordt een korte periode in te lassen om de emoties wat tot rust te laten komen. Biedt haar de komende week de ruimte. Ga vervolgens in gesprek om tot oplossingen te komen, zo nodig kan hierbij bemiddeling worden ingeschakeld. Het oplossen van het conflict is van belang om tot verdere klachten reductie te komen.(…)”
2.9.
Op 17 augustus 2022 heeft een eerste mediationgesprek plaatsgevonden. In verband met persoonlijke omstandigheden van de zijde van [eiser01] is het mediationtraject daarna stop gezet. De bedrijfsarts heeft op 22 september 2022 geadviseerd om de mediation in oktober voort te zetten. [gedaagde01] heeft daarna een mediationgesprek gepland voor 5 oktober 2022.
2.10.
Op 29 september 2022 heeft [eiser01] zich (weer) ziekgemeld.
2.11.
Op 6 oktober 2022 heeft een preventief consult met de bedrijfsarts plaatsgevonden. In de terugkoppeling wordt, voor zover hier relevant, het volgende vermeld:
“(…)
Huidige situatie
Er spelen op dit moment twee situaties:
1. Ziekte. Er is nu mijns inziens sprake van ziekte, die leidt tot arbeidsongeschiktheid.
Deze ziekte is niet werkgerelateerd.
U heeft hiervoor adequate behandeling lopen.
U gaf aan dat u zich hiervoor bij uw werkgever al had ziek gemeld.
Bij normaal beloop en goed effect van de behandeling verwacht ik een herstelperiode van enkele maanden.
2. Het al langer bestaande werkprobleem waarvoor een mediationtraject zou worden hervat. Op dit moment bent u, als gevolg van bovenstaande ziekte, niet in staat om deze gesprekken te hervatten.(...)”
2.12.
Op 19 januari 2023 heeft de bedrijfsarts – voor zover hier relevant – als volgt geadviseerd:
“(…)
Verloop
Het herstel vordert geleidelijk, maar is nog wel broos.
We bespraken de ontvangen informatie van de behandelaar; deze bevestigt het beeld.
Beperkingen
Ze is nog beperkt in energie, het hanteren van druk en deadlines, emoties en conflicten.
Advies
Het is nog te vroeg om in gesprek te gaan over de werksituatie.
Om het herstel te bevorderen en haar te helpen met het opdoen van ritme en structuur adviseer ik om wel een kleine start te gaan maken met de re-integratie.
Denk daarbij aan:
- ongeveer 3x per week 2 uur
- verkennende taken, zonder druk en deadlines (bv. weer contacten leggen, inlezen, ondersteunende taken)
- bij voorkeur eerst vanuit huis.(…)”
2.13.
Per e-mail van 23 januari 2023 heeft (de gemachtigde van) [eiser01] aan [gedaagde01] – voor zover hier relevant – als volgt bericht:
“(…)
Ook u zult inmiddels de bijstelling probleemanalyse van de bedrijfsarts d.d. 19 januari jl. hebben ontvangen. Daaruit volgt dat cliënte een wat de bedrijfsarts noemt ‘kleine start’ dient te maken met de re-integratie. Dat lijkt cliënte prima en zij zou daar graag mee starten.
Graag hoor ik van u hoe dat vormgegeven gaat worden en wanneer cliënte concreet kan starten.(…)”
2.14.
Bij brief van 3 februari 2023 heeft [gedaagde01] aan (de gemachtigde van) [eiser01] – voor zover hier relevant – als volgt bericht:
“(…)
Onlangs (27 januari 2023) heeft de heer [naam01] (HR manager van [gedaagde01] ) contact met de bedrijfsarts gehad om met haar af te stemmen wat realistisch en haalbaar is. Immers, voorafgaand aan de laatste ziekmelding ligt een periode waarin de relatie tussen werkgever (afdeling en leidinggevende) en werknemer al onder druk stond. Niet voor niets is er toen een mediation opgestart. Het hervatten van de werkzaamheden van uw cliënte, waarbij ze hoe dan ook contacten met collega’s gaat hebben, zal mogelijk leiden tot emoties en conflicten. Immers, partijen hebben de mediation nog niet afgerond en daarmee is de problematiek die er speelt niet uit de wereld. De door de bedrijfsarts gestelde beperkingen kunnen daarmee in conflict zijn.
De bedrijfsarts heeft mondeling aan de heer [naam01] de volgende nuancering aangebracht: “Starten met de re-integratie kan wat haar betreft in eigen of aangepast werk of elders.” Ze heeft ook aangegeven dat dit slechts een advies is en dat ze zich kan voorstellen dat [gedaagde01] vanwege de ‘eerdere situatie’ vasthoudt aan de eerdere lijn. Met andere woorden dat er via de mediation eerst een voor beide partijen werkbare oplossing moet komen alvorens er sprake kan zijn van terugkeer binnen [gedaagde01] .
Omdat [gedaagde01] van mening is dat het nu starten van mevrouw [eiser01] , zonder dat er een ‘oplossing’ vanuit de mediation is, kan leiden tot stress, emoties en mogelijke conflicten, en aan de andere kant re-integratie het herstel kan bevorderen, [gedaagde01] wil inzetten op re-integratie elders.(…)”
2.15.
Op 22 februari 2023 heeft mevrouw [naam05] (hoofd [x01] ) – voor zover hier relevant – het volgende verklaard:
“(…)
In deze verklaring wil ik benadrukken dat een terugkomst van mevrouw [eiser01] in het [x01] -team niet mogelijk is in verband met haar houding, gedrag en haar inhoudelijke functioneren.
(…)
Houding en gedrag:
- Tijdens het team-overleg na de launch van [naam02] (26-08-2021) creëert mevrouw [eiser01] een zeer vijandige en onveilige omgeving door tierend te keer te gaan dat ze alles alleen heeft moeten doen. (…)
- Mevrouw [eiser01] spreekt zichzelf bijna dagelijks zeer expliciet uit, maar luistert niet naar de ander en geeft haar collega’s niet de ruimte om hun verhaal te doen.
- Mevrouw [eiser01] heeft ook in 2021 nog altijd haar camera uitstaan tijdens Team-overleggen en walst over haar collega’s heen, zonder aankondiging in Teams. (…)
- Mevrouw [eiser01] bepaalt zelf wanneer ze wel/niet deelneemt aan het team-overleg, zonder notificatie, wat tot wrijving leidt.
(…)
2.16.
Op 23 februari 2023 heeft een consult plaatsgevonden met de bedrijfsarts. In de terugkoppeling wordt het volgende vermeld:
“(…)
Verloop
Door omstandigheden is er op dit moment een tijdelijke stagnatie in het herstel.
Ook begrijp ik dat er nog geen start is gemaakt met re-integratie en er kennelijk nog onduidelijkheid is over de voorwaarden daarvan.
Ik heb de afgelopen weken enkele malen contact gehad met werkgever, waarbij ik vernam dat werkgever van mening is dat re-integratie niet kan plaatsvinden voordat de mediation is gestart. Ik heb daarbij benadrukt dat werkgever daarvoor moverende redenen kan hebben, maar dat mijn advies is gegeven vanuit medische perspectief met als doel herstel van inzetbaarheid.
Beperkingen
De medische beperkingen zijn nog onveranderd.
Advies
Om het herstel te bevorderen en haar te helpen met het opdoen van ritme en structuur adviseer ik opnieuw om een kleine start te gaan maken met de re-integratie.
Ter verduidelijking:
Denk daarbij aan:
- ongeveer 3x per week 2 uur
- eerst vanuit huis.
- dit kunnen taken uit eigen of uit ander werk zijn.
- werkzaamheden zonder druk of stress, bij voorkeur in samenwerking met mensen die zij kent en waarmee zij vertrouwd is.
Antwoord op de specifieke vraagstelling
- Kunnen de voorgestelde werkzaamheden ook buiten het eigen werk plaatsvinden?
Zie bovenstaand advies
- Is zij medisch gezien in staat om mediation te hervatten
Op dit moment verwacht ik medisch gezien dat zij over een week of 4 in staat is om mediation te herstarten.(…)”

3.Vordering en grondslag

3.1.
[eiser01] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde01] te bevelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis [eiser01] toe te laten tot het verrichten van de re-integratiewerkzaamheden zoals omschreven door de bedrijfsarts in het advies van 19 januari 2023, namelijk “
ongeveer 3x per week 2 uur – verkennende taken, zonder druk en deadlines (bv. Weer contacten leggen, inlezen, ondersteunende taken) – bij voorkeur eerst vanuit huis”, een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag of gedeelte daarvan dat gedaagde in gebreke blijft daaraan te voldoen;
II. [gedaagde01] te veroordelen in de kosten en de nakosten van de procedure.
3.2.
[eiser01] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde01] op grond van artikel 7:611 BW verplicht is zich als een goed werkgever te gedragen. Deze verplichting brengt in beginsel mee dat [gedaagde01] is gehouden het advies van de bedrijfsarts ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid van [eiser01] op te volgen. [gedaagde01] weigert het advies van de bedrijfsarts van 19 januari 2023 te volgen en re-integratie in het eerste spoor op te starten, terwijl zij daar geen rechtens te respecteren grond of belang bij heeft. [gedaagde01] belemmert hiermee de re-integratie en het herstel van [eiser01] en handelt in strijd met artikel 7:611 BW.
3.3.
[eiser01] heeft een spoedeisend belang bij haar vordering, omdat zij al lange tijd arbeidsongeschikt is en het voor haar herstel van belang is dat zij kan re-integreren. De bedrijfsarts is bekend met de voorgeschiedenis en de tussen [eiser01] en [gedaagde01] bestaande situatie en heeft desalniettemin geadviseerd te starten me de re-integratie, voordat vervolggesprekken of mediationgesprekken worden gevoerd met [gedaagde01] . Door de weigering van [gedaagde01] om aan het advies van de bedrijfsarts te voldoen en haar te laten re-integreren, wordt haar herstel belemmerd.

4.Verweer

4.1.
[gedaagde01] heeft verweer gevoerd en stelt in dat kader dat tussen partijen een zodanig verstoorde arbeidsverhouding bestaat dat van [gedaagde01] niet gevergd kan worden dat zij tot re-integratie in het eerste spoor overgaat. Een terugkeer van [eiser01] zal veel onrust geven binnen het [x01] -team en kan leiden tot stress, emoties en mogelijke conflicten. Dit wil [gedaagde01] voorkomen. [gedaagde01] zal op de kortst mogelijke termijn een ontbindingsverzoek indienen, zodat dit verzoek op korte termijn behandeld zal gaan worden en waardoor een toewijzing van de vordering van [eiser01] ook teveel vooruit zou lopen op de gevraagde ontbinding.

5.Beoordeling

5.1.
Vooropgesteld wordt dat een vordering in kort geding alleen kan worden toegewezen indien [eiser01] daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval, nu het hier gaat om nakoming van de re-integratieverplichtingen jegens een arbeidsongeschikte werkneemster. Het niet nakomen van de re-integratieverplichtingen heeft invloed op het herstel van [eiser01] en haar toegang tot de arbeidsmarkt. Daar komt bij dat de spoedeisendheid door [gedaagde01] niet is betwist.
5.2.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of het aannemelijk is dat de vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen. De kantonrechter dient daarom te beoordelen of de vordering van [eiser01] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat vooruitlopend daarop de toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt daarbij bovendien dat, gelet op de aard van het kort geding, in deze procedure in het algemeen geen plaats is voor uitgebreide bewijslevering.
5.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat in het advies van de bedrijfsarts van 19 januari 2023 moet worden gelezen dat zij adviseert een start te gaan maken met re-integratie bij de eigen werkgever en dus in het eerste spoor. Als uitgangspunt geldt dat een werkgever op grond van artikel 7:658a BW is gehouden om de re-integratie van een werknemer in zijn bedrijf te bevorderen. Hierop bestaat een uitzondering als er tussen partijen een verstoorde arbeidsverhouding bestaat die zodanig is dat dit niet van de werkgever kan worden gevergd. Het ligt op de weg van [gedaagde01] om omstandigheden aan te voeren die een dergelijke uitzondering rechtvaardigen (Gerechtshof Amsterdam 10 oktober 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4177).
5.4.
[gedaagde01] stelt in dat kader dat de arbeidsverhouding tussen partijen al vanaf 2019 verstoord is geraakt door de houding en het gedrag van [eiser01] op de werkvloer, met name tegen haar leidinggevende en haar directe collega’s. [gedaagde01] wijst in dat verband naar de functioneringsverslagen van [eiser01] vanaf 2019 en stelt dat daarin melding wordt gemaakt van – onder andere – verbeterpunten ten aanzien van communicatie binnen het team. [gedaagde01] stelt verder dat begin maart 2022 – naar aanleiding van de melding bij de Vertrouwenspersoon – diverse gesprekken hebben plaatsgevonden met collega’s van [eiser01] binnen het [x01] -team. [gedaagde01] stelt dat zij is geschrokken van de kwesties die speelden binnen het [x01] -team, en dan met name rondom [eiser01] , en verwijst in dat verband naar een interne memo en stelt dat daarin citaten zijn opgenomen van de betreffende collega’s. Omdat een aantal van de teamleden niet meer met [eiser01] wilde samenwerken en zich door haar geïntimideerd voelden, heeft [gedaagde01] besloten om op 15 maart 2022 aan [eiser01] mede te delen dat zij naar aanleiding van de meldingen van collega’s geen vertrouwen meer heeft in een goede samenwerking, aldus [gedaagde01] . [eiser01] heeft zich daarna ziekgemeld en mediation heeft tot op heden niet plaatsgevonden, zodat het arbeidsconflict tot op heden niet is opgelost. [gedaagde01] stelt dat het op een geforceerde wijze laten terugkeren van [eiser01] op de werkvloer enkel zal leiden tot spanningen, emoties en conflicten.
5.5.
[eiser01] betwist dat sprake is van een conflict met haar leidinggevende en stelt dat evenmin sprake is van een conflict met haar collega’s. In dat kader verwijst [eiser01] naar verklaringen van collega’s die stellen prettig met haar samen te werken. [eiser01] stelt zich op het standpunt dat haar melding bij de Vertrouwenspersoon aan de beslissing van [gedaagde01] , om aan haar een vaststellingsovereenkomst voor te leggen, ten grondslag ligt. Omdat informatie uit het traject met de Vertrouwenspersoon is gedeeld met personen buiten dat traject en [gedaagde01] op grond van de gesprekken uit dat vertrouwelijke traject heeft besloten de vaststellingsovereenkomst aan haar voor te leggen, zo stelt [eiser01] , heeft zij een formele klacht ingediend bij [gedaagde01] over de schending van de vertrouwelijkheid in dat traject.
5.6.
De kantonrechter is van oordeel dat voorshands voldoende aannemelijk is dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Zo volgt uit de terugkoppeling van de bedrijfsarts van 18 maart 2022 dat een arbeidsconflict is ontstaan en dat geadviseerd wordt om met elkaar in gesprek te gaan. Ook in de terugkoppeling van het consult van 6 oktober 2022 wordt gesproken over “
het al langer bestaande werkprobleem waarvoor een mediationtraject zou worden hervat”. Partijen twisten vervolgens over de vraag aan wie het te wijten is dat mediation onvoldoende van de grond is gekomen. Wat daar verder ook van zij, vast staat dat mediation niet is hervat en daarmee dat het arbeidsconflict nog niet is opgelost. Verder is het naar het oordeel van de kantonrechter op basis van de door [gedaagde01] overgelegde interne memo voldoende aannemelijk dat collega’s van [eiser01] binnen het [x01] -team problemen ervaren met haar wijze van communiceren en het lastig vinden om met haar samen te werken. Dat beeld lijkt vervolgens te worden bevestigd in de verklaring van mevrouw [naam05] , het hoofd [x01] en de direct leidinggevende van [eiser01] . Dat [eiser01] zelf heeft verklaard dat geen sprake is van een conflict met haar collega’s en haar leidinggevende doet daaraan niet af, nu die stelling naar het oordeel van de kantonrechter – gelet op de onderbouwing van [gedaagde01] – onvoldoende aannemelijk is geworden. Dat er collega’s zijn die wel prettig met [eiser01] samenwerken, zoals door haar is gesteld, doet daar ook niet aan af. Dat laat immers onverlet dat sprake kan zijn van een arbeidsconflict met (een) andere collega(‘s). Daarnaast volgt ook uit het functioneringsverslag over 2021 dat communicatie richting het team een terugkerend probleem was en dat in 2022 een verbetertraject zou worden opgezet. Dat de melding van [eiser01] bij de Vertrouwenspersoon aan de beslissing om aan haar een vaststellingsovereenkomst voor te leggen ten grondslag ligt, is gelet daarop onvoldoende aannemelijk geworden. De kantonrechter acht het wel aannemelijk dat de verhoudingen naar aanleiding van die melding en ook de klacht van [eiser01] over het traject bij de Vertrouwenspersoon nog verder op scherp zijn komen te staan, maar dat [gedaagde01] alleen daarom aan zou sturen op beëindiging van de arbeidsovereenkomst is onvoldoende aannemelijk geworden.
5.7.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde01] op deze wijze afdoende heeft toegelicht dat op dit moment nog steeds sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van [gedaagde01] niet kan worden gevergd [eiser01] te laten re-integreren in het eerste spoor. Daarbij weegt de kantonrechter mee dat [eiser01] sinds maart 2022 niet meer met het team werkt en het verdere verloop van haar carrière bij [gedaagde01] hoe dan ook afhankelijk is van de uitkomst van de ontbindingsprocedure. Een en ander leidt tot de conclusie dat de vordering van [eiser01] zal worden afgewezen.
5.8.
[eiser01] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.

6.Beslissing

De kantonrechter in kort geding:
- wijst de vordering af;
- veroordeelt [eiser01] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde01] vastgesteld op € 793,00 als het aan de gemachtigde van [gedaagde01] toekomende salaris;
- verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 maart 2023.