ECLI:NL:GHAMS:2017:4177

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2017
Publicatiedatum
13 oktober 2017
Zaaknummer
200.210.694/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over re-integratie en verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is aangespannen door [appellant] tegen de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. (KLM) over de re-integratie in zijn eigen functie na een periode van arbeidsongeschiktheid. [appellant] is sinds 1 mei 1996 in dienst bij KLM en heeft een salaris van € 4.040,85 bruto per maand. De zaak is ontstaan na een verstoorde arbeidsverhouding, die onder andere is verergerd door een incident tijdens een teamuitje, waarbij [appellant] zich agressief heeft gedragen. KLM heeft gesteld dat de werkrelatie zodanig verstoord is dat terugkeer in de eigen functie niet mogelijk is. De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat KLM wel moet meewerken aan de re-integratie van [appellant] in een passende functie, maar niet in zijn eigen functie. [appellant] is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij vraagt om de veroordeling van KLM tot re-integratie in zijn eigen functie. Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en de beslissing van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof oordeelt dat KLM zich moet inspannen voor re-integratie, maar dat dit niet per se in de eigen functie hoeft te gebeuren als er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. De kosten van het geding zijn toegewezen aan de zijde van KLM en [appellant] is veroordeeld in de kosten van het principaal appel.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.210.694/01 KG
zaaknummer rechtbank Amsterdam : KK 16-1606
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 oktober 2017
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. M.H.M. Deppenbroek te Doetinchem,
tegen
KONINKLIJKE LUCHTVAART MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel;
advocaat: mr. E.C. van Fenema te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en KLM genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 21 februari 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 26 januari 2017, verbeterd bij vonnis van 31 januari 2017, onder bovenvermeld zaaknummer in kort geding gewezen tussen [appellant] als eiser en KLM als gedaagde. De appeldagvaarding bevat de grieven en daarbij zijn producties gevoegd.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel,
met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties.
[appellant] en KLM hebben de zaak ter zitting van 8 september 2017 doen bepleiten door hun in de aanhef van dit arrest genoemde advocaten, beiden aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Bij deze gelegenheid hebben beide partijen nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen onder instandhouding van de veroordeling sub 1 van het dictum en, uitvoerbaar bij voorraad, daarnaast KLM zal veroordelen zoals hierna weer te geven, met veroordeling van KLM in de kosten van, naar het hof begrijpt, het geding in hoger beroep.
KLM heeft in principaal appel geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en in incidenteel appel tot vernietiging daarvan en alsnog afwijzing van de vordering van [appellant] , subsidiair tot veroordeling van haar alleen tot voortzetting van haar re-integratie-inspanningen, een en ander met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in principaal en incidenteel hoger beroep.
[appellant] heeft geconcludeerd tot afwijzing van het incidentele appel met veroordeling van KLM in de kosten daarvan.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het vonnis onder 1.1 tot en met 1.9 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1
[appellant] is sinds 1 mei 1996 bij (rechtsvoorgangers van) KLM in dienst, thans als senior compliance consultant. Zijn salaris bedraagt € 4.040,85 bruto per maand.
3.1.2
In maart 2014 krijgt [appellant] een nieuwe chef in de persoon van de heer [X] (verder: [X] ). In de zomer 2015 zegt [appellant] een periodiek overleg met [X] af. Op 10 augustus 2015 volgt hierover een gesprek met [appellant] waarbij ook een vertegenwoordiger van HR aanwezig is. Van het gesprek wordt een verslag opgemaakt waarmee [appellant] het niet geheel eens is. [appellant] laat dit per e-mail weten hetgeen leidt tot een brief van [X] aan [appellant] van 16 november 2015. In die brief verwoordt [X] problemen die hij en anderen met [appellant] ondervinden en de brief sluit als volgt af:
‘Ik heb u er nadrukkelijk op gewezen dat ik uw gedrag niet langer accepteer en dat u een allerlaatste kans krijgt dit structureel ten positieve te veranderen.’
3.1.3
Eind 2015 volgt een mediation tussen [X] en [appellant] . [appellant] meldt zich ziek op 4 januari 2016 na een overleg met [X] op die dag. [appellant] gaat in het kader van zijn re-integratie en in afwachting van psychische behandeling voor 50% vervangend werk doen. Op 8 maart 2016 is er een heidag van de afdeling waar [appellant] werkt. Hij wordt daarvoor uitgenodigd. Er volgt een uitbarsting van [appellant] (verder: het bosdag-incident) waarvoor hij zich later heeft geëxcuseerd.
3.1.4
Op 14 maart 2016 krijgt [appellant] van [X] te horen dat hij niet meer welkom is op zijn afdeling. Hem wordt dat nog bevestigd in een brief van [X] van 17 maart 2016 waarin tevens staat dat KLM [appellant] zal begeleiden naar ander werk, intern dan wel extern. Eiser vraagt en krijgt toestemming om contact op te nemen met “Bedrijfspsychologen KLM Health Services”. Op 18 april 2016 vindt de intake plaats. Er wordt bij [appellant] een psychische stoornis gediagnosticeerd die mede is gerelateerd aan somatische aandoeningen. In het kader van zijn re-integratie zoekt en vindt [appellant] zelf vervangend werk. Hij doet dit werk nog steeds. Het is beneden zijn niveau.
3.2
[appellant] vorderde in eerste aanleg, voor zover in hoger beroep nog van belang, KLM te veroordelen tot het verlenen van alle medewerking die van een goed werkgever kan worden verlangd aan de voortzetting van zijn re-integratie, primair door hem toe te staan de werkzaamheden in zijn eigen functie in het kader van die re-integratie te hervatten en die na het einde van zijn arbeidsongeschiktheid voort te zetten, en subsidiair door hem toe te staan de re-integratie voort te zetten in een passende functie binnen KLM en de tot die functie behorende werkzaamheden na het einde van zijn arbeidsongeschiktheid voort te zetten, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom. De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis overwogen dat gelet op wat er is gebeurd, niet van KLM kan worden verlangd dat zij [appellant] in zijn eigen werk laat re-integreren en heeft de primaire vordering afgewezen. KLM dient echter wel, vooruitlopend op een voorstel tot wijziging van de arbeidsovereenkomst, ervoor te zorgen dat [appellant] in een passende functie kan re-integreren, aldus de kantonrechter. De kantonrechter heeft KLM veroordeeld (sub 1 van het dictum) om alle medewerking te verlenen die van een goed werkgever kan worden verlangd aan de voortzetting van de re-integratie van [appellant] door hem de re-integratie te laten voortzetten in een passende functie binnen haar organisatie, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van KLM in de proceskosten.
3.3
De grieven van [appellant] in het principaal appel zijn gericht tegen de afwijzing van zijn primaire vordering en tegen de overwegingen die tot deze afwijzing hebben geleid. [appellant] voert bij grief 1 in principaal appel aan dat de kantonrechter een onjuiste maatstaf heeft toegepast. Bij zijn tweede grief voert hij aan dat hem slechts een zeer beperkt verwijt kan worden gemaakt van zijn gedrag. [appellant] betoogt bij zijn derde grief dat er onvoldoende aanleiding is te vrezen dat een goede werkrelatie ontbreekt. Bij grief 4 voert hij aan dat niet gebleken is dat zijn functioneren onvoldoende is, althans dat hij niet op zijn functioneren is aangesproken. [appellant] vordert thans, naast de door de kantonrechter reeds uitgesproken veroordeling, KLM te veroordelen hem toe te staan de werkzaamheden in zijn eigen functie in het kader van de re-integratie te hervatten en die na het einde van zijn arbeidsongeschiktheid voort te zetten op straffe van verbeurte van een dwangsom. Het hof overweegt naar aanleiding van deze grieven het volgende.
3.4
Partijen zijn het erover eens dat KLM zich dient in te spannen om tot re-integratie van [appellant] te komen. Het hof gaat erin mee dat re-integratie in beginsel dient plaats te vinden in de eigen functie. Dit kan echter uitzondering leiden, bijvoorbeeld in het geval dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de werknemer in zijn oude functie te laten hervatten. KLM zal omstandigheden moeten aanvoeren die een dergelijke uitzondering rechtvaardigen. Het hof zal bezien of KLM dat in voldoende mate heeft gedaan.
3.5
KLM wijst daartoe in de eerste plaats naar het hiervoor reeds genoemde bosdag-incident. Op die dag, 8 maart 2016, heeft het volgende plaatsgevonden. Tijdens een bespreking met de gehele afdeling over onder meer de onderlinge samenwerking werd [appellant] - indirect - aangesproken op zijn kennelijk inactieve houding. Een collega wees erop dat er ‘iemand’ in de groep niet actief meedeed, waarna [X] , de leidinggevende van de afdeling, meedeelde dat hij die persoon daar later nog wel eens op zou aanspreken. [appellant] is vervolgens uit frustratie opgestaan, heeft daar met bewoordingen uiting aan gegeven, tegen een prullenbak aangeschopt en is vertrokken. KLM voert aan, zoals ook in de brief van [X] aan [appellant] van 17 maart 2016 verwoord, dat [X] en andere collega’s zeer geschrokken zijn van het incident en dat het gedrag van [appellant] als intimiderend en bedreigend is ervaren. De werkrelatie is mede door dit incident zodanig verstoord dat terugkeer in de eigen functie op de afdeling niet meer mogelijk is, aldus KLM. [appellant] geeft toe dat hij de macht over zichzelf was verloren en dat hij zich goed kan voorstellen dat betrokkenen geschrokken zijn. Van persoonlijk bedoelde bedreigingen of intimidaties is echter geen sprake, zo zegt hij.
3.6
Het hof volgt KLM in haar betoog. Uit de door KLM overgelegde verklaringen blijkt voldoende duidelijk dat het gaat om een indringende gebeurtenis die zich heeft voorgedaan in aanwezigheid van een groot aantal collega’s van de afdeling. [appellant] heeft daarbij agressief gedrag vertoond zodat het voor de hand ligt dat collega’s de situatie als bedreigend en intimiderend hebben ervaren. Dat geen sprake zou zijn geweest van een persoonlijke bedreiging of intimidatie maakt dit niet anders. Daarbij komt dat [appellant] reeds eerder was aangesproken op de aard en toon van zijn communicatie en [X] hem reeds bij brief van 16 november 2015 had geschreven dat wat hem betreft het over en weer noodzakelijke vertrouwen ernstig is beschadigd. In die brief staat tevens dat [appellant] zijn houding en gedrag dient te verbeteren, zo niet dan is er geen grond meer voor een verdere samenwerking. Het hof is op grond van een en ander van oordeel dat voorshands voldoende aannemelijk is dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding zoals hiervoor bedoeld.
3.7
[appellant] heeft nog erop gewezen dat de problemen zijn ontstaan na het aantreden van [X] als leidinggevende. Uit de door KLM overgelegde stukken is echter voldoende gebleken dat er ook voorafgaand aan het aantreden van [X] al klachten waren over de communicatiestijl van [appellant] . Uit de door partijen overgelegde e-mailberichten tussen [appellant] en diverse collega’s, over een aantal verschillende onderwerpen, is het hof bovendien voldoende gebleken dat de toon van de zijde van [appellant] niet altijd passend is in collegiale verhoudingen. Een en ander geeft aldus geen andere kleuring aan het bosdag-incident en de daaraan voorafgaande waarschuwende brief van [X] , of in elk geval niet een kleuring in het voordeel van [appellant] .
3.8
Dat [appellant] geen of slechts een beperkt verwijt kan worden gemaakt van het incident of van zijn communicatiestijl, maakt het voorgaande niet anders. Het gaat er immers om of hetgeen er daadwerkelijk is voorgevallen de gevolgtrekking rechtvaardigt, hetgeen het geval is, dat sprake is van een gebrek aan vertrouwen in verdere samenwerking bij (een aantal van) zijn collega’s, leidinggevende en/of bij KLM. [appellant] heeft bovendien geen openheid van zaken gegeven over zijn medische aandoening en/of psychische beperking die volgens hem bij de gang van zaken een rol zou hebben gespeeld, en evenmin inzicht gegeven in de behandeling die hij zou hebben ondergaan of zelfs in de behandelbaarheid van een en ander. [appellant] heeft aldus evenmin een afdoende poging gedaan om het mede door zijn gedrag ontstane gebrek aan vertrouwen weg te nemen.
3.9
[appellant] wijst bij zijn grieven, en ter gelegenheid van het pleidooi, tot slot erop dat [X] inmiddels geen leidinggevende meer is van de afdeling waar hij werkte en dat ook een aantal voormalige collega’s is vertrokken waaronder degene die heeft verklaard geschrokken te zijn van het bosdag-incident. Voor zover vanwege zijn slechte verstandhouding met [X] of door het bosdag-incident al sprake zou zijn geweest van een verstoorde arbeidsverhouding, dan is dat thans geen beletsel meer voor hervatting in de eigen functie, als [appellant] . Het hof overweegt dat KLM tegenover een en ander heeft gesteld dat er nog steeds collega’s op de afdeling werken die het incident hebben meegemaakt, waaronder juist de fulltime medewerkers die niet rouleren. KLM wijst voorts erop dat [appellant] ook een slechte verstandhouding heeft met derden binnen en buiten KLM en bovendien een aantal van hen in het geschil tussen hem en KLM heeft betrokken waardoor die verstandhouding er niet beter op is geworden. Ook heeft de nieuwe leidinggevende van de afdeling ter zitting aangegeven dat, hoewel hij op zichzelf een goede verstandhouding met [appellant] heeft, hij gelet op het hiervoor besprokene onvoldoende vertrouwen heeft in een hervatting door [appellant] in zijn eigen werkplek. Het hof is van oordeel dat KLM op deze wijze afdoende heeft toegelicht dat op dit moment nog steeds sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van KLM niet kan worden gevergd [appellant] in zijn eigen werk te laten hervatten.
3.1
De conclusie is dat de principale grieven falen. Er is geen grond voor toewijzing van de in hoger beroep opnieuw geformuleerde (primaire) vordering van [appellant] .
3.11
KLM verzet zich met grief I in incidenteel appel tegen de door de kantonrechter sub 1 van het dictum uitgesproken veroordeling. Deze veroordeling komt erop neer, zo betoogt KLM, dat zij gehouden is [appellant] te herplaatsen in een ander passende functie, dit terwijl zij afhankelijk is van de beschikbaarheid van passende re-integratieplekken. Van haar kan niet méér worden verwacht dan dat zij zich inspant om [appellant] te herplaatsen, aldus KLM.
3.12
Het hof deelt de visie van KLM niet. De veroordeling vangt aan met de zinsnede dat KLM alle medewerking dient te verlenen die van een goed werkgever kan worden verlangd aan de voortzetting van de re-integratie. Dit betekent dat in de veroordeling geen resultaatsverplichting kan worden gelezen doch een inspanningsverplichting tot het voortzetten van de re-integratie in een passende functie. Het hof komt tot dit oordeel mede omdat ook [appellant] geen resultaatsverplichting leest in het dictum van de kantonrechter (memorie van antwoord in incidenteel appel onder 65), zoals hij ter zitting desgevraagd heeft bevestigd. Het vonnis kan dan ook in zoverre in stand blijven.
3.13.
Grief II in incidenteel appel luidt dat de kantonrechter KLM ten onrechte in de proceskosten heeft veroordeeld, nu zijn primaire en subsidiaire vordering zijn afgewezen. Ook deze grief faalt. Het hof is van oordeel dat KLM in eerste aanleg ook met slechts de toewijzing van de meer subsidiair ingestelde vordering als grotendeels in het ongelijk gestelde partij heeft te gelden. Mede gelet op de uitkomst van dit hoger beroep dient de proceskostenveroordeling in eerste aanleg dan ook in stand te blijven.
3.14
De slotsom is dat alle grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in principaal appel en KLM in de kosten van het geding in incidenteel appel.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van KLM begroot op € 313,- aan verschotten en € 2.682,- voor salaris;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt KLM in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep, aan de zijde van [appellant] begroot op € 1.341,- voor salaris;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, M.L.D. Akkaya en H.M.M. Steenberghe en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2017.