ECLI:NL:RBDHA:2023:15048

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2023
Publicatiedatum
6 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.23599
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Algerijnse nationaliteit houder, tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft in zijn beroep aangevoerd dat hij slachtoffer is van mensenrechtenschendingen in Duitsland, waaronder een negatieve bejegening vanwege zijn homoseksuele geaardheid en een verblijf in een detentiecentrum zonder toegang tot juridische bijstand.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiser niet heeft kunnen aantonen dat hij bij overdracht aan Duitsland te vrezen heeft voor een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest. De rechtbank stelt dat de staatssecretaris in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, tenzij eiser overtuigend bewijs levert van structurele tekortkomingen in het Duitse asiel- en opvangsysteem. Eiser heeft zijn claims niet voldoende onderbouwd en de rechtbank concludeert dat de Duitse autoriteiten hebben gegarandeerd zijn verzoek om internationale bescherming in behandeling te nemen.

De rechtbank heeft de beslissing genomen zonder zitting, op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en kan binnen zes weken na de uitspraak verzet aantekenen als hij het niet eens is met de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23599

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam]

geboren op [geboortedatum]
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
hierna te noemen: eiser
(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 17 augustus 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank acht het beroep kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
5. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe, onder herhaling en inlassing van de zienswijze, het volgende aan. Eiser is naar zijn mening slachtoffer is geworden van diverse mensenrechtenschendingen waartegen de Duitse autoriteiten hem niet hebben willen of kunnen beschermen. Hierbij is onder meer sprake geweest van een negatieve bejegening van eiser op grond van zijn homoseksuele geaardheid. Daarnaast is er sprake van een verblijf in een detentiecentrum in Duitsland zonder dat eiser contact kon hebben met anderen, waar eiser ook geen bijstand heeft kunnen krijgen van een advocaat. Eiser heeft geen mogelijkheid gehad bescherming in te roepen of te kunnen klagen. De bereidheid van Duitsland om eiser terug te nemen neemt niet weg dat eiser de ervaring heeft gehad dat hij zijn mensenrechten niet kan effectueren in Duitsland en dat het systeem structurele tekortkomingen kent waardoor hij genoodzaakt was in Nederland (opnieuw) asiel te vragen.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Uitgangspunt is dat de staatssecretaris ten aanzien van Duitsland in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Duitsland dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [2] of artikel 4 van het EU-Handvest [3] . Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest zal eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218)). Het is aan eiser om in de eerste plaats algemene informatie te overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in Duitsland evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Dat evidente en fundamentele verschil moet er in gelegen zijn dat op voorhand duidelijk is - dus zonder een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag - dat eiser in Duitsland op grond van het algemene beschermingsbeleid geen internationale bescherming krijgt, terwijl hij dat in Nederland in beginsel wel krijgt. Alleen dan kan wegens het verschil in beschermingsbeleid volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State sprake zijn van een fundamentele systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt in de zin van het arrest Jawo.
6.1.
Eiser is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Duitsland te vrezen heeft dat de Duitse asielprocedure en de opvangvoorzieningen systeemfouten bevatten. Eiser heeft zijn gestelde ervaringen in Duitsland niet nader onderbouwd. De Duitse autoriteiten hebben met het claimakkoord gegarandeerd het verzoek om internationale bescherming van eiser in behandeling te nemen. Daarbij komt dat als eiser meent dat Duitsland handelt in strijd met Europese richtlijnen, hij hierover een klacht kan indienen bij de Duitse autoriteiten. Niet is gebleken dat de Duitse autoriteiten eiser niet willen helpen of dat klagen onmogelijk of bij voorbaat zinloos is. Voorts is niet onderbouwd dat de wijze waarop rechtsbijstand in Duitsland is geregeld in strijd is met de bepalingen over (kosteloze) rechtsbijstand uit Richtlijn 2013/32/EU (vgl. de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 14 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1644).

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie