ECLI:NL:RBDHA:2023:14988

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.21319
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Algerijnse nationaliteit, tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 18 september 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de gemachtigde van de staatssecretaris wel aanwezig was. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en vervolgens het beroep ongegrond verklaard.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten de vreemdelingen in overeenstemming met internationale verplichtingen behandelen. Eiser heeft echter niet voldoende bewijs geleverd dat Spanje in zijn geval niet aan deze verplichtingen kan voldoen. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft dat er geen aanwijzingen zijn dat Spanje in het algemeen zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank verwijst ook naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat de staatssecretaris zich kan beroepen op het interstatelijk vertrouwensbeginsel.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.21319

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam],

geboren op [geboortedatum]
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
hierna te noemen: eiser
(gemachtigde: mr. U.H. Hansma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 24 juli 2023 niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2023 op zitting behandeld. Eiser en gemachtigde van eiser zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. De gemachtigde van de staatssecretaris is verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Spanje verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Spanje een verzoek om overname gedaan. Spanje heeft dit verzoek aanvaard.
5. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe, onder herhaling en inlassing van de zienswijze, het volgende aan. Eiser heeft zich in de zienswijze beroepen op het belang van de door deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch gestelde prejudiciële vragen aan het Europees Hof van Justitie. Deze vragen zien precies op het door de staatssecretaris genoemde onderscheid ten aanzien van de persoon of de groep personen die wordt/worden geraakt door de pushbacks in Spanje. Zolang de uitkomst van deze prejudiciële vragen niet bekend is, kan niet zonder meer worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Spanje. Die twijfel wordt versterkt door het feit dat de Europese Commissie een inbreukprocedure tegen Spanje is begonnen, omdat Spanje zich niet aan de regels uit de Opvangrichtlijn houdt. Kennelijk maakt Spanje zich niet alleen schuldig aan pushbacks, maar wordt ook niet voldaan aan hetgeen is bepaald in de Opvangrichtlijn. Eiser meent dat de staatssecretaris hieromtrent vragen had behoren te stellen en desnoods garanties had moeten vragen. Het AIDA-rapport over Spanje geeft dit ook aan. Eiser vreest dat het opvangprobleem wel degelijk systematisch is, gelet op voornoemde gesignaleerde problemen. Hij is van mening dat hij zijn stellingen wel degelijk heeft onderbouwd en dat het aan de staatssecretaris is om deze gemotiveerd en onderbouwd te weerleggen.
6. De rechtbank overweegt als volgt. De staatssecretaris mag in beginsel ten opzichte van Spanje uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Eiser moet aannemelijk maken dat dit in zijn geval niet kan.
6.1.
De staatssecretaris is in het bestreden besluit en ter zitting ingegaan op de door eiser ingenomen stellingen en overgelegde stukken. De staatssecretaris heeft voldoende gemotiveerd dat uit de stukken niet blijkt dat Spanje in het algemeen de internationale verplichtingen niet nakomt. Daarbij is naar het oordeel van de rechtbank mede van belang dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) zich op 27 januari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:364) en 24 juli 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2822) heeft uitgesproken over de AIDA update van april 2022. De Afdeling heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich ten aanzien van Spanje zich kan beroepen op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ook als de door eiser genoemde punten in het AIDA-rapport in aanmerking worden genomen. Eiser heeft geen concrete individuele aanwijzingen aangevoerd waarom dat in zijn geval anders zou zijn, maar heeft zich beperkt tot informatie over de algemene toestand in Spanje. De staatssecretaris heeft daarom kunnen verwijzen naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel en zich terecht op het standpunt gesteld dat ervan kan worden uitgegaan dat Spanje de internationale verplichtingen nakomt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6.2.
Dat de Europese Commissie een inbreukprocedure tegen Spanje is gestart wegens het niet volledig conform omzetten van alle bepalingen van de Opvangrichtlijn, leidt evenmin tot een ander oordeel. Deze procedure bevindt zich nog in een pril stadium, omdat de Europese Commissie de Spaanse autoriteiten de gelegenheid heeft gegeven om de gebrekkige implementatie van de Opvangrichtlijn te herstellen. Het starten van een inbreukprocedure is op zichzelf onvoldoende voor het oordeel dat ten aanzien van Spanje sprake is van structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen. Bovendien heeft eiser niet toegelicht welke Unierechtelijke opvangnormen door Spanje niet goed in het nationale recht zijn geïmplementeerd en welke uitwerking dit heeft voor de feitelijke situatie in de Spaanse opvangvoorzieningen. Dat volgens eiser uit het AIDA-rapport al voldoende blijkt van de problemen in de Spaanse opvangvoorzieningen, volgt de rechtbank niet, nu gelet op het voorgaande niet is gebleken dat sprake is van structurele tekortkomingen in de Spaanse opvangvoorzieningen. De Spaanse autoriteiten hebben het claimverzoek van eiser uitdrukkelijk aanvaard en hebben daarmee gegarandeerd dat zij het asielverzoek van eiser met inachtneming van hun internationale verplichtingen in behandeling zullen nemen. Bij voorkomende problemen met het verkrijgen van opvang dient eiser zich te wenden tot de Spaanse autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in zijn geval niet mogelijk is of dat dit niet doeltreffend zal zijn.
6.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de beantwoording van de prejudiciële vragen die deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, in de uitspraak van 15 juni 2022 over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft gesteld, af te wachten. De rechtbank wijst in dit verband ook op de uitspraak van de Afdeling van 8 september 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2644), waarin de Afdeling heeft overwogen dat zij geen aanleiding ziet om prejudiciële vragen te stellen over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en evenmin aanleiding ziet om de beantwoording van de door zittingsplaats Den Bosch hierover gestelde prejudiciële vragen af te wachten. De motivering die de Afdeling hiertoe heeft gegeven (overwegingen 5.1. tot en met 5.2. van die uitspraak) gaat ook voor deze zaak op en de rechtbank neemt die dan ook over. De rechtbank merkt daarbij op dat de Afdeling in de onder 6.1. genoemde uitspraken geen aanleiding heeft gezien om de beantwoording van de prejudiciële vragen af te wachten. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.