ECLI:NL:RBDHA:2023:14985

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 oktober 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
SGR 22/6659
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WIA-uitkering en de toename van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 oktober 2023, zaaknummer SGR 22/6659, wordt het beroep van eiseres tegen de beslissing van het UWV behandeld. Eiseres ontving sinds 1 juli 2020 een WIA-uitkering, maar het UWV heeft deze beëindigd omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiseres betwist deze beslissing en stelt dat er wel degelijk sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft de zaak op 28 augustus en 21 september 2023 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het UWV voldoende gemotiveerd heeft dat er geen toename van arbeidsongeschiktheid is. De verzekeringsarts B&B heeft de medische situatie van eiseres beoordeeld en geconcludeerd dat er geen significante wijziging is in haar gezondheidstoestand tussen de eerdere beoordeling en de datum waarop eiseres een toename claimt. De rechtbank vindt het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig en voldoende onderbouwd. Eiseres heeft geen nieuwe medische gegevens overgelegd die haar standpunt ondersteunen.

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiseres op 1 juli 2020 in staat was om arbeid te verrichten, rekening houdend met de vastgestelde beperkingen. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk krijgt en de proceskosten niet vergoed worden. De rechtbank bevestigt dat het verbod op reformatio in peius niet is geschonden, aangezien het UWV bevoegd is om de uitkering per toekomende datum te beëindigen als blijkt dat de arbeidsongeschiktheid niet is toegenomen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6659

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. M.A. Bakker).

Inleiding

Het UWV heeft eiseres vanaf 1 juli 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, omdat eiseres binnen vijf jaar na beëindiging van een eerdere WIA-uitkering arbeidsongeschikt is geworden uit dezelfde ziekteoorzaak.
In bezwaar heeft het UWV dit besluit herzien en bepaald dat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Het UWV acht eiseres per 1 juli 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt. De WIA-uitkering wordt twee maanden na de beslissing op bezwaar beëindigd.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen deze beslissing op bezwaar van 22 september 2022 (het bestreden besluit).
De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2023 (niet inhoudelijk) en 21 september 2023 (inhoudelijk) met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de echtgenoot van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiseres was werkzaam als thuishulp A voor gemiddeld 24,31 uur per week. Op
8 oktober 2007 is zij ziek uitgevallen voor deze werkzaamheden. Het UWV heeft eiseres met ingang vanaf 5 oktober 2009 een WIA-uitkering toegekend, waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld op 100%.
2. Na een herbeoordeling heeft het UWV besloten dat eiseres vanaf 7 april 2020 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
3. Eiseres heeft op 11 januari 2021 een melding gedaan dat er per 1 juli 2020 sprake is van een toename van haar klachten. Het UWV heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

4. Het UWV vindt dat eiseres op 1 juli 2020 niet toegenomen arbeidsongeschikt is en dat zij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het UWV heeft daarom de WIA-uitkering van eiseres beëindigd.
5. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) van 12 september 2022. De medische belastbaarheid van eiseres is opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 september 2022.
6. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige B&B) van
16 september 2022.

Wat vindt eiseres

7. Eiseres is het niet eens met het UWV. Zij stelt dat het bestreden besluit in strijd is met het verbod op ‘reformatio in peius’. Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat het UWV een nieuw primair besluit had moeten nemen om de WIA-uitkering te beëindigen. Eiseres stelt dat er sprake is van een discrepantie tussen de overwegingen van de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts B&B. Eiseres is zowel primair als in bezwaar niet gezien of onderzocht door de verzekeringsartsen en verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 juni 2021. [1] Gezien de tegenstelling in de bevindingen vindt eiseres een medisch onderzoek verplicht. Het bevreemdt eiseres dat de verzekeringsarts B&B enerzijds stelt dat de primaire verzekeringsarts een goed onderzoek heeft verricht, maar anderzijds tot een totaal andere beoordeling komt. De verzekeringsarts B&B had daarom eiseres zelf moeten onderzoeken. Eiseres vindt de beoordeling van de verzekeringsarts B&B willekeurig. Ter zitting heeft eiseres opgemerkt dat de verzekeringsarts B&B in zijn rapport aangeeft eiseres te kennen, waardoor het beeld is ontstaan dat hij zich op oude gegevens en beoordelingen heeft gebaseerd. Ook heeft de verzekeringsarts B&B niet opgemerkt dat eiseres een mentale beperking heeft, waarbij ze verwijst naar een onderzoeksrapport van 28 augustus 2020 en een behandelplan van 11 mei 2020.

Wat vindt de rechtbank

8. Eiseres had eerder een WIA-uitkering, die beëindigd is. Het UWV moet op grond van artikel 57 van de Wet WIA beoordelen of het recht weer herleeft. Daarvoor moet aan drie vereisten worden voldaan:
  • Er moet sprake zijn van toegenomen beperkingen, leidend tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35% of hoger (gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid).
  • De gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid komt voort uit dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor de betrokkene gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid.
  • De gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid treedt in binnen vijf jaar na het einde van de wachttijd.
9. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiseres niet toegenomen arbeidsongeschikt is en daarom geen recht heeft op een WIA-uitkering. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiseres daartegen in heeft gebracht. Een belangrijk punt daarbij is dat het gaat om een toename tussen het moment van beëindiging van de eerdere WIA-uitkering, 7 april 2020, en het moment van de door eiseres geclaimde toename, 1 juli 2020.
Medische grondslag van het bestreden besluit
Het onderzoek
10. Anders dan eiseres vindt de rechtbank het medische onderzoek voldoende zorgvuldig. De verzekeringsarts B&B heeft het dossier en het verslag van de hoorzitting bestudeerd. Hij heeft toegelicht af te zien van een medisch spreekuur, omdat eiseres uitgebreid bekend is vanwege een voorgaande procedure. Een nieuw fysiek onderzoek zal geen nieuwe inzichten geven, omdat de medische gesteldheid sindsdien niet significant gewijzigd is. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts B&B aspecten van de medische situatie van eiseres heeft gemist. De rechtbank merkt op dat het in beginsel tot de expertise van een verzekeringsarts behoort om te beoordelen welke onderzoeksmethoden worden gekozen, hoe de onderzoeksresultaten worden beoordeeld en vast te stellen tot welke beperkingen in arbeid dit leidt. Daarbij mag een verzekeringsarts in beginsel varen op zijn eigen medisch oordeel wat betreft de aan te nemen beperkingen. Eiseres heeft bij haar aanvraag van 11 januari 2021 om een herbeoordeling per 1 juli 2020 aangegeven dat haar klachten zijn verergerd. Ze geeft aan dat diverse behandelingen niets hebben opgeleverd en dat ze verstandelijk beperkt is. Eiseres stuurt een brief mee van haar behandelaars van 7 januari 2021. De verzekeringsarts B&B heeft in de voorgaande procedure in zijn rapporten van 28 april 2021 en 16 december 2021 toegelicht waarom er geen aanvullende beperkingen worden aangenomen op grond van deze informatie. De rechtbank Den Haag heeft dit in haar uitspraak van 1 februari 2022 bevestigd. Gelet op de korte beoordelingsperiode van nog geen drie maanden kan de rechtbank de motivering van de verzekeringsarts B&B om af te zien van een spreekuur volgen. De rechtbank is niet gebleken van een significante wijziging in de gezondheidssituatie van eiseres tussen 7 april 2020 en 1 juli 2020. In de uitspraak van 23 juni 2021 van de CRvB is bepaald dat van een spreekuurcontact kan worden afgezien, indien de verzekeringsarts B&B dit voldoende kan motiveren. De rechtbank vindt dat hij dit heeft gedaan.
11. In het gegeven dat eiseres vanuit een voorgaande procedure bekend is bij de verzekeringsarts B&B ziet de rechtbank geen reden om het onderzoek onzorgvuldig te vinden. De verzekeringsarts B&B heeft alle informatie meegenomen in zijn beoordeling en is tot een consistente beoordeling gekomen. In de enkele opmerking van de verzekeringsarts B&B dat eiseres al langer bekend is bij het UWV ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts B&B willekeurig gehandeld heeft. Uit het rapport van 12 september 2022 volgt kenbaar dat de verzekeringsarts B&B zijn professionele beoordeling heeft gebaseerd op de medische informatie en niet op persoonlijke motieven.
Medische beoordeling
12. De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiseres in het rapport op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. Hij heeft toegelicht dat op basis van de medische stukken niet kan worden onderbouwd dat de medische gesteldheid per 1 juli 2020 significant anders was dan op 7 april 2020. Uit het rapport van de verzekeringsarts B&B volgt dat hij de door eiseres aangehaalde mentale klachten heeft meegenomen in zijn beoordeling. De medische informatie waar eiseres naar verwijst is al in de voorgaande procedure meegenomen. Gelet hierop heeft de verzekeringsarts B&B voldoende gemotiveerd waarom hij tot een andere beoordeling komt dan de primaire verzekeringsarts. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat deze informatie zou leiden tot een ander beeld van de belastbaarheid per 1 juli 2020 dan per 7 april 2020. Eiseres heeft ook geen nieuwe medische stukken ingebracht.
13. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat ze toegenomen psychische klachten en stress ervaart vanwege de procedures met het UWV. De rechtbank heeft hier begrip voor. De rechtbank kan hier geen betekenis aan toekennen in haar beoordeling van het bestreden besluit.
14. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiseres op 1 juli 2020 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten als daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen die de verzekeringsarts B&B heeft vastgesteld in de FML van
12 september 2022.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
15. De arbeidsdeskundige B&B heeft toegelicht dat er per 1 juli 2020 geen sprake is van een toename van beperkingen. De mate van arbeidsongeschikt per 1 juli is minder dan 35%, net als per 7 april 2020.
Reformatio in peius
16. Het verbod van ‘reformatio in peius’ betekent dat de indiener van een bezwaarschrift in beginsel niet door het indienen daarvan na heroverweging van het besluit in een slechtere positie komt dan zonder de bezwaarprocedure mogelijk zou zijn. Dit verbod is hier, anders dan eiseres stelt, niet geschonden. Het is vaste rechtspraak [2] dat een WIA-uitkering niet met terugwerkende kracht mag worden ingetrokken of naar een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse mag worden vastgesteld. Het verbod van ‘reformatio in peius’ verzet zich echter niet tegen intrekking of verlaging van de WIA-uitkering per een toekomende datum, omdat het UWV ook los van het ingediende bezwaar bevoegd is de uitkering van de verzekerde per een toekomende datum in te trekken of te verlagen op de grond dat zij niet (langer) of minder arbeidsongeschikt is. Eiseres heeft dan ook geen vertrouwen kunnen en mogen ontlenen aan het primaire besluit, in die zin dat de WIA-uitkering na het bezwaar niet ingetrokken zou kunnen worden. Gesteld nog gebleken is verder dat door of namens het UWV toezeggingen zijn gedaan ten aanzien van een doorlopend recht op WIA-uitkering waaraan eiseres het vertrouwen mocht ontlenen dat haar WIA-uitkering niet zou worden aangetast. Het verlagen van het arbeidsongeschiktheidspercentage na een bezwaarprocedure mag echter pas per toekomende datum worden geëffectueerd. De rechtbank is van oordeel dat hieraan is voldaan. Bij het bestreden besluit is een uitlooptermijn van twee maanden in acht genomen.

Conclusie en gevolgen

17. Het UWV heeft terecht besloten dat eiseres niet toegenomen arbeidsongeschiktheid is en daarom geen recht (meer) heeft op een WIA-uitkering. Het UWV heeft terecht de WIA-uitkering twee maanden na het bestreden besluit beëindigd.
18. Het beroep van eiseres is ongegrond. Dit betekent dat zij geen gelijk krijgt. Omdat eiseres in beroep geen gelijk krijgt, worden de door haar gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 5 oktober 2023 door mr. M. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, van 14 juli 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2557).