ECLI:NL:RBDHA:2023:14962

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
C/09/647663 / FA RK 23-3516
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing van minderjarigen in gezagsgeschil

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 18 september 2023 een beschikking gegeven in een gezagsgeschil tussen een moeder en een vader over de verhuizing van hun minderjarige kinderen. De moeder had verzocht om vervangende toestemming om met de kinderen te verhuizen van [plaats2] naar [plaats1]. De vader, die het niet eens was met de verhuizing, voerde verweer en stelde dat de verhuizing negatieve gevolgen zou hebben voor de kinderen, zoals een langere reistijd naar school en verdere afstand van hem. De rechtbank heeft de belangen van de kinderen en de ouders tegen elkaar afgewogen. De moeder stelde dat de verhuizing noodzakelijk was omdat zij met haar partner wilde samenwonen en dat de kinderen inmiddels gehecht waren aan hun nieuwe woning in [plaats1]. De rechtbank oordeelde dat de moeder niet voor een voldongen feit had mogen stellen, maar dat de belangen van de kinderen in dit geval zwaarder wogen. De rechtbank verleende uiteindelijk toestemming aan de moeder om met de kinderen te verhuizen, waarbij de beschikking uitvoerbaar werd verklaard bij voorraad. De rechtbank adviseerde beide ouders om een hulpverleningstraject te overwegen om de communicatie te verbeteren.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 23-3516
Zaaknummer: C/09/647663
Datum beschikking: 18 september 2023

Gezagsuitoefening

Beschikking op het op 10 mei 2023 ingekomen verzoek van:

[naam01] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. J.A. Hoste te ‘s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[naam02] ,

de vader,
wonende te [woonplaats02] ,
advocaat: eerst mr. N. Schreurs te Alphen aan den Rijn, nu zonder advocaat.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het F9-formulier van 26 mei 2023, met bijlagen, van de zijde van de moeder.
De minderjarige [minderjarige01] heeft voorafgaand aan de zitting in een gesprek met de kinderrechter haar mening gegeven over het verzoek.
Op 21 augustus 2023 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader;
  • [medewerker RvdK01] namens de Raad voor de Kinderbescherming.
De vader heeft tijdens de zitting stukken overgelegd, namelijk producties 4 tot en met 8 behorende bij het dossier in kort geding.

Verzoek en verweer

De moeder heeft in het kader van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht haar toestemming te verlenen, welke toestemming de toestemming van de vader vervangt, om naar [plaats01] te verhuizen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vader heeft tijdens de zitting mondeling verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

  • De vader en de moeder hebben een relatie met elkaar gehad tot begin augustus 2020.
  • Zij zijn de ouders van de volgende nog minderjarige kinderen:
- [minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2009 te [geboorteplaats01] ,
- [minderjarige02] , geboren op [geboortedatum02] 2015 te [geboorteplaats01] .
  • De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over [minderjarige01] en [minderjarige02] uit.
  • Bij beschikking van [beschikkingsdatum01] 2021 van deze rechtbank is – voor zover hier van belang – bepaald dat de kinderen de hoofdverblijfplaats hebben bij de moeder en dat zij bij de vader zullen zijn:
 de ene week, te weten de week dat [naam03] op woensdag komt oppassen, van zondagochtend 9:00 uur tot donderdagochtend naar school, waarbij de vader de kinderen op zondag bij de moeder ophaalt en op donderdag naar school brengt;
 de andere week van zondagochtend 9:00 uur tot dinsdagochtend naar school, waarbij de vader de kinderen op zondag bij de moeder ophaalt en op dinsdag naar school brengt;
 gedurende de helft van de vakantiedagen, feestdagen en de bijzondere dagen, in goed onderling overleg te verdelen.
  • Bij beschikking van [beschikkingsdatum02] 2022 van deze rechtbank is – voor zover hier van belang – een vakantie- en feestdagenregeling bepaald en zijn de ouders verwezen naar Kenniscentrum Kind en Scheiding voor deelname aan het hulpverleningstraject Ouderschapsbemiddeling.
  • Bij proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding ter zitting van [datum] 2023 van deze rechtbank is door de voorzieningenrechter aan de moeder een gebod opgelegd om met de kinderen terug te verhuizen naar [plaats02] , tenzij zij uiterlijk op 10 mei 2023 een verzoekschrift strekkende tot verkrijging van vervangende toestemming tot verhuizing bij deze rechtbank indient.
  • De moeder, [minderjarige01] en [minderjarige02] staan feitelijk sinds 17 februari 2023 in de Basisregistratie personen ingeschreven op het adres [adres01] te ( [postcode01] ) [plaats01] .

Beoordeling

De moeder heeft de rechtbank verzocht haar vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige01] en [minderjarige02] vanuit [plaats02] naar [plaats01] te verhuizen. Ter onderbouwing van haar verzoek stelt de moeder als volgt. Feitelijk is de moeder al in februari 2023 met haar partner, [minderjarige01] en [minderjarige02] verhuisd naar de koopwoning in [plaats01] . De moeder stelt de voorgenomen verhuizing in oktober 2022 al te hebben besproken met de vader, waarvoor hij mondeling zijn toestemming had gegeven. Zij was dan ook in de veronderstelling dat ze toestemming had voor de verhuizing met de kinderen. De moeder woonde sinds de echtscheiding tussen partijen met [minderjarige01] en [minderjarige02] bij haar broer in [plaats02] , wat een tijdelijke situatie was. De moeder stelt dat het niet mogelijk is voor haar om terug te keren naar haar broer, zodat zij alsnog een nieuwe woning moet zoeken als zij terug zou moeten verhuizen naar [plaats02] . De moeder wil ook niet terugkeren naar [plaats02] , omdat zij daar vervelende dingen met de vader heeft meegemaakt. In de woning in [plaats01] hebben beide kinderen een eigen slaapkamer, en er is een tuin. Zij zijn volgens de moeder inmiddels gehecht geraakt aan de woning en de omgeving. [minderjarige01] wil niet terug verhuizen naar [plaats02] , en [minderjarige02] – die een verstandelijke beperking heeft en zich moeilijk kan aanpassen – is inmiddels erg gehecht geraakt aan de woning waar hij een eigen kamer heeft. Hoewel de reistijd naar school in [plaats02] voor [minderjarige01] en [minderjarige02] langer is geworden, ondervinden zij daar volgens de moeder geen hinder van. De moeder brengt en haalt de kinderen. Bovendien hebben de kinderen vanaf de woning van de vader ook een lange reistijd naar school. Verder hoeft de zorgregeling niet te wijzigen en compenseert de moeder de vader door het brengen en halen van de kinderen voor haar rekening te nemen.
De vader heeft hiertegen verweer gevoerd. Hij stelt dat hij pas per e-mail in januari 2023 door de moeder geconfronteerd werd met de verhuizing naar [plaats01] , zonder dat daarover overleg is gevoerd. De vader is het niet eens met de verhuizing, omdat de verhuizing volgens hem enkel negatieve gevolgen heeft voor de kinderen. De kinderen worden op deze manier verder verwijderd van de vader, gelet op de reisafstand tussen [plaats03] en [plaats01] . Ook hebben de kinderen een langere reistijd naar school in [plaats02] vanuit [plaats01] . Toen de vader naar [plaats03] verhuisde heeft de moeder gesteld dat dit voor [minderjarige01] een onaanvaardbaar lange reistijd naar school op zou leveren, terwijl [plaats01] nog verder van [plaats02] vandaan is. De vader stelt dat [minderjarige02] bij hem heeft aangegeven dat hij elke dag heel lang moet rijden en dat hij dat vermoeiend en lastig vindt. De vader weet dat [minderjarige01] wel blij is met de verhuizing, maar hij is van mening dat zij door de moeder wordt gemanipuleerd. Met [minderjarige01] heeft de vader door de ontstane situatie geen contact meer sinds de meivakantie. De vader vreest dat de volgende stap is dat de kinderen naar een andere school zullen gaan in de buurt van de woonplaats van de moeder, waardoor het voor hem onmogelijk wordt om de kinderen op tijd op school te brengen. Volgens de vader was er bovendien geen noodzaak voor de moeder en haar partner om naar [plaats01] te verhuizen, en hadden zij ook in de omgeving [plaats02] een woning kunnen kopen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Voorop staat dat de gezamenlijke uitoefening van het gezag over [minderjarige01] en [minderjarige02] meebrengt dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van [minderjarige01] en [minderjarige02] toestemming van de vader nodig heeft. De rechtbank sluit zich aan bij het oordeel van de voorzieningenrechter in kort geding dat zij het niet aannemelijk acht dat de vader toestemming heeft gegeven voor de verhuizing, en dat in ieder geval zeker is dat de moeder en de vader de verhuizing en de gevolgen ervan niet uitvoerig met elkaar hebben besproken. Doordat de moeder de verhuizing toch heeft doorgezet en zij inmiddels met haar partner en [minderjarige01] en [minderjarige02] sinds februari 2023 in [plaats01] woont, heeft zij de vader voor een voldongen feit gesteld. Omdat de vader geen toestemming geeft voor de – inmiddels plaatsgevonden – verhuizing, zal de rechtbank op grond van artikel 1:253a BW een beslissing nemen die haar in het belang van [minderjarige01] en [minderjarige02] wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie (zie onder meer de uitspraak van de Hoge Raad van 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901) volgt dat de rechtbank bij haar beoordeling alle omstandigheden van het geval in aanmerking moet nemen en alle betrokken belangen tegen elkaar moet afwegen. Hoewel het belang van de [minderjarige01] en [minderjarige02] een overweging van eerste orde dient te zijn, neemt dat niet weg dat – afhankelijk van de omstandigheden van het geval – andere belangen zwaarder kunnen wegen.
De rechtbank stelt voorop dat de moeder – net als de vader bij zijn verhuizing van [plaats02] naar [plaats03] in 2021 – in beginsel het recht en de vrijheid heeft om haar leven (opnieuw) in te richten, maar dat dit recht van de moeder wordt begrensd door de belangen van de kinderen en het belang van de vader om op gelijke wijze zorg te kunnen blijven dragen voor de kinderen. In casu zal de rechtbank de gestelde belangen afwegen in het licht van de noodzaak om te verhuizen, de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg, de geboden maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren en de leeftijd en de mening van de minderjarigen.
Ten aanzien van de noodzaak om te verhuizen overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op het feit dat de moeder bij haar broer woonde met [minderjarige01] en [minderjarige02] en zij met haar partner wilde gaan samenwonen, was er naar het oordeel van de rechtbank wel een noodzaak voor de moeder om te verhuizen naar een andere woning. Dat er een noodzaak was om te verhuizen naar [plaats01] is de rechtbank echter niet dan wel onvoldoende gebleken. De moeder had met haar partner ook een geschikte woning kunnen zoeken in de omgeving [plaats02] . Dat de partner van de moeder sinds een jaar werkzaam is in [plaats01] , maakt dit niet anders.
Daar staat tegenover dat de moeder niet gehouden was om in [plaats02] te blijven wonen. De vader woont immers ook niet meer in [plaats02] , maar in [plaats03] . Enkel het feit dat de school van de kinderen in [naam04] is en de kinderen nu vanaf de woonplaats van de moeder een langere reistijd hebben naar school, maakt ook niet dat er een noodzaak bestond om in [plaats02] te blijven wonen. De moeder werkt in [plaats02] en zij heeft aangegeven dat zij haar werktijden heeft aangepast, zodat zij de kinderen met de auto naar school kan brengen en halen. Dat de moeder daarover ten tijde van de verhuizing van de vader naar [plaats03] kennelijk anders dacht is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant, [minderjarige01] is immers ouder geworden en voor [minderjarige02] geldt dat hij altijd gebracht en gehaald moet worden. De rechtbank acht de reistijd tussen de woonplaats van de moeder en de school van de kinderen in [plaats02] ook niet zodanig dat dit in strijd zou zijn met het belang van de kinderen. Bovendien staat vast dat de kinderen vanaf de woonplaats van de vader ook een lange reistijd hebben, wat hem evenmin heeft belemmerd om te verhuizen.
Voor het oordeel van de rechtbank is verder niet van belang wat de precieze reisafstand of reistijd is, of vanaf welke woonplaats de kinderen langer moeten reizen. Vaststaat dat de kinderen nu vanaf zowel de woning van de vader als vanaf de woning van de moeder een langere reistijd hebben naar school dan toen zij nog in [plaats02] woonden. [minderjarige01] is gewend aan een reistijd naar school vanaf de woning van de vader, en heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat zij de reistijd naar [plaats02] geen enkel probleem vindt. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de vader dat de kinderen in de toekomst mogelijk naar een andere school toe gaan, nu de moeder heeft aangegeven dat dit nu niet aan de orde is en zij zich ervan bewust is dat dit enkel in overleg tussen beide ouders kan.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de langere reistijd tussen [plaats01] en de school van de kinderen niet maakt dat het verzoek van de moeder zou moeten worden afgewezen.
Ten aanzien van de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg, de geboden maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren, overweegt de rechtbank als volgt. De zorgregeling tussen de vader en de kinderen hoeft niet te wijzigen en de moeder compenseert de vader door het brengen en halen van de kinderen voor haar rekening te nemen. Door de verhuizing is de zorgregeling op zichzelf dus niet gewijzigd. De reistijd tussen de woonplaats van de vader en de woonplaats van de moeder is wel langer geworden, maar ook dat maakt niet dat het verzoek van de moeder afgewezen zou moeten worden. De rechtbank acht de reisafstand niet zodanig dat om die reden de toestemming voor de verhuizing zou moeten worden onthouden. Vaststaat dat de moeder niet bij haar broer zou blijven wonen en op enig moment met haar partner een nieuwe woning zou gaan betrekken. Ook als de moeder en haar partner een woning hadden gevonden in een plaats dichterbij [plaats02] , was er nog steeds een reisafstand geweest omdat de vader ook niet in [plaats02] woont.
Tot slot betrekt de rechtbank in haar oordeel dat [minderjarige01] , die inmiddels 14 jaar oud is, in haar gesprek met de kinderrechter heeft aangegeven dat zij het heel erg naar haar zin heeft in [plaats01] en dat zij niet terug wil verhuizen naar [plaats02] . Voor de continuïteit en de rust van zowel [minderjarige01] als [minderjarige02] acht de rechtbank het niet in hun belang dat zij terug moeten verhuizen naar [plaats02] , met alle onzekerheid over waar zij dan zullen gaan wonen van dien. Deze laatste omstandigheid acht de rechtbank echter niet doorslaggevend voor haar oordeel. De moeder had de vader niet voor een voldongen feit moeten stellen.
Alle belangen en omstandigheden tegen elkaar afwegend is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming voor de verhuizing met [minderjarige01] en [minderjarige02] naar [plaats01] moet worden toegewezen. De rechtbank benadrukt hierbij dat zij niet tot een ander oordeel was gekomen als de moeder nog niet met de kinderen zou zijn verhuisd.
De rechtbank merkt nog op dat de vertegenwoordiger van de raad op zitting de ouders heeft geadviseerd een traject Parallel Solo Ouderschap te volgen, gelet op de moeizame communicatie tussen de ouders. De vader heeft aangegeven niet open te staan voor (nog) een verwijzing naar een hulpverleningstraject, omdat hij weinig vertrouwen heeft in de hulpverleningsinstanties door ervaringen in het verleden. De rechtbank hoopt dat beide ouders dit traject alsnog in overweging zullen nemen, en dat er op termijn in het belang van de kinderen toch ruimte voor komt. Via de huisarts kunnen de ouders een verwijzing vragen om deel te nemen aan dit traject.

Beslissing

De rechtbank:
*
verleent toestemming aan de moeder – welke toestemming die van de vader vervangt – om met de minderjarigen [minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2009 te [geboorteplaats01] , en [minderjarige02] , geboren op [geboortedatum02] 2015 te [geboorteplaats01] , te verhuizen naar [plaats01] ;
*
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. van der Vliet, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.I. Noordegraaf als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 18 september 2023.