ECLI:NL:RBDHA:2023:14957

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.19987
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 10 juli 2023 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2023 behandeld, waarbij de eiseres en haar gemachtigde niet verschenen, terwijl de gemachtigde van de staatssecretaris wel aanwezig was. Na sluiting van het onderzoek ter zitting, heeft de rechtbank de zaak beoordeeld.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiseres, op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft aangevoerd dat zij in Marokko slachtoffer is geweest van mensenhandel en dat haar opvang in Oostenrijk niet adequaat is. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij als Dublinterugkeerder zal worden blootgesteld aan onmenselijke of vernederende behandeling in Oostenrijk. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en het AIDA-rapport, waaruit blijkt dat er geen serieuze aanwijzingen zijn dat Dublinclaimanten te maken krijgen met pushbacks bij terugkeer naar Oostenrijk.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat eiseres geen recht heeft op vergoeding van haar proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien zij het niet eens is met deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.19987

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] eiseres,

geboren op [geboortedatum]
V-nummer: [nummer]
mede namens haar minderjarige kind:
[naam 2]
geboren op [geboortedatum 2],
beide van Marokkaanse nationaliteit,
(gemachtigde: mr. A.S. Sewman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 10 juli 2023 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2023 op zitting behandeld. Eisers en gemachtigde van eiseres zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. De gemachtigde van de staatssecretaris is verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Oostenrijk een verzoek om overname gedaan op 10 mei 2023. Oostenrijk heeft dit verzoek aanvaard op 19 mei 2023.
5. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe, onder herhaling en inlassing van de zienswijze, het volgende aan. Eiseres heeft het nodige meegemaakt. Zo is zij in Marokko in handen gevallen van mensenhandelaren en heeft zij gedwongen in de prostitutie moeten werken. Zij is op enig moment gevlucht naar Europa via Oostenrijk. Ook daar is zij niet op de juiste manier bejegend en opgevangen. Eiseres stelt hardhandig in een opvanglocatie te zijn geplaatst die niet geschikt is voor een moeder met een pasgeboren kind. Eiseres heeft al veel (seksueel) misbruik meegemaakt en is desondanks alsnog geplaatst op een opvanglocatie met voornamelijk mannen die in het bijzijn van haar en haar kind drugs en alcohol gebruikten. Ze heeft zich nimmer veilig gevoeld in Oostenrijk. Verder heeft eiseres verwezen naar het AIDA-landenrapport (update 2022) waaruit blijkt dat de opvang van migranten in Oostenrijk niet op orde is. De staatssecretaris miskent dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel onvoldoende is om te concluderen dat eiseres in Oostenrijk geen schendingen van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest zal meemaken. De verklaringen van eiseres komen overeen met de opvangsituatie zoals beschreven in het voornoemd AIDA-rapport. Verder is daaruit kenbaar dat de Oostenrijkse autoriteiten zeer handhandig omgaan met migranten, waarbij ook meldingen zijn gemaakt van pushbacks. Het had op de weg van de staatssecretaris gelegen om de Oostenrijkse autoriteiten te verzoeken individuele garanties af te geven voor de zorg en opvang.
6. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ten aanzien van Oostenrijk kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij als Dublinterugkeerder slachtoffer zal worden van pushbacks. De Afdeling heeft op 24 mei 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1997) reeds geoordeeld dat het AIDA-rapport (update 2022) waar eiseres naar heeft verwezen geen serieuze aanknopingspunten bevat dat Dublinclaimanten op dit moment te maken krijgen met pushbacks als zij terugkeren naar Oostenrijk. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval anders hierover te oordelen. Indien eiseres problemen ondervindt met betrekking tot de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Oostenrijk dient zij daarover te klagen bij de Oostenrijkse autoriteiten dan wel daarvoor bestemde instanties. Gesteld noch gebleken is dat dit niet mogelijk is of geen zin heeft.
7. Ook is van belang dat de verdragen en Europese richtlijnen tevens gelden ten aanzien van de asielprocedure in Oostenrijk. Gelet hierop kan er vanuit worden gegaan dat eiseres haar asielmotieven bij de Oostenrijkse autoriteiten naar voren kan brengen en dat haar aanvraag in behandeling wordt genomen. De staatssecretaris mag er in het geval van eiseres vanuit gaan dat Oostenrijk zijn verdragsverplichtingen na zal komen en voor passende zorg en opvang zal zorgen voor eiseres en haar minderjarige kind. Uit het voornoemde AIDA-rapport, pagina 131, blijkt voorts dat voor alleenstaande vrouwen (met minderjarige kinderen) speciale opvangfaciliteiten zijn in Oostenrijk. De staatssecretaris is niet gehouden aanvullende individuele garanties voor eiseres te vragen bij de Oostenrijkse autoriteiten.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.