ECLI:NL:RBDHA:2023:14953
Rechtbank Den Haag
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag en prematuur ingediende ingebrekestelling
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een beroep dat is ingesteld door eisers, die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hebben ingediend. De eisers, van Iraanse nationaliteit, hebben op 25 oktober 2021 hun aanvraag ingediend. Op 27 juni 2022 zijn zij door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op de hoogte gesteld dat zij in de nationale procedure zijn opgenomen, na het verstrijken van de overdrachtstermijn aan de Iraanse autoriteiten in het kader van de Dublinverordening. Vervolgens heeft de Staatssecretaris op 6 december 2022 de eisers geïnformeerd over de verlenging van de beslistermijn in verband met de inwerkingtreding van het WBV 2022/22.
Eisers hebben op 29 maart 2023 de Staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op hun asielaanvraag. Op 26 april 2023 hebben zij beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris geen verweerschrift heeft ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Tevens is in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb bepaald dat een beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is en twee weken zijn verstreken na ontvangst van een schriftelijke ingebrekestelling. De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling van 29 maart 2023 prematuur is ingediend, omdat de verlenging van de beslistermijn rechtsgeldig was. Hierdoor is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.