Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Georgische nationaliteit te hebben.
2. Uit het proces-verbaal van ophouding (M 105-A) in het dossier blijkt dat eiser op 7 september 2023 om 9.00 uur is opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw. Eiser is vervolgens naar het politiebureau in Den Haag overgebracht, waar hij op 7 september 2023 om 10.23 uur arriveerde. Op 7 september 2023 om 17.12 uur is de ophouding van eiser beëindigd omdat hij in bewaring werd gesteld. Op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw duurt de ophouding niet langer dan zes uur. Tussen partijen is niet in geschil dat de ophouding van eiser de maximale duur aldus met 49 minuten heeft overschreden. De ophouding is daarom onrechtmatig. Volgens eiser leidt dit tevens tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring, nu de belangen die met de maatregel worden gediend niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek in het voortraject.
3. Volgens vaste jurisprudentie,maakt de onrechtmatigheid van de ophouding de daaropvolgende inbewaringstelling slechts onrechtmatig als de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Naar het oordeel van de rechtbank dient de belangenafweging in het nadeel van eiser uit te vallen. De rechtbank betrekt hierbij dat met de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, zoals hierna in rechtsoverweging 9 uiteen zal worden gezet, sprake is van een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eisers stelling dat hij een partner en een kind in Nederland heeft is niet onderbouwd en leidt reeds om die reden niet tot een ander oordeel. De rechtbank betrekt verder dat sprake is van een relatief geringe overschrijding van de termijn die, zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, bovendien verband houdt met het onderzoek naar eisers identiteit en gestelde gezinssituatie. Daarnaast is van belang dat uit het proces-verbaal van gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling blijkt dat dit gehoor al voor het verstrijken van de termijn is aangevangen. Eiser heeft dan ook niet onnodig lang in onzekerheid verkeerd over het eventuele vervolg van zijn vrijheidsbeneming. Dit gebrek in het voortraject maakt daarom niet dat de bewaring onrechtmatig is.
Rechtmatig verblijf in een EU-lidstaat
4. Eiser heeft aangevoerd dat hij rechtmatig verblijf heeft in Roemenië en om die reden niet in bewaring kon worden gesteld. Hij is in Nederland strafrechtelijk aangehouden omdat hij een vals Roemeens rijbewijs bij zich droeg. Echter, zijn Roemeense identiteitskaart is niet op echtheid onderzocht. In het proces-verbaal van 10 juni 2023 is op dit punt enkel door de verbalisant opgemerkt dat hij vermoedt dat deze identiteitskaart vals is. Verweerder had daarom bij de Roemeense autoriteiten moeten onderzoeken of eiser aldaar een verblijfsrecht had.
5. Uit het dossier blijkt dat de AVIMop 21 juni 2023 bij het GGCnavraag heeft gedaan over eisers verblijfsstatus in Roemenië. Het GGC heeft daarop onderzoek gedaan bij de Roemeense autoriteiten.Hiermee heeft verweerder voldoende onderzoek gedaan naar de verblijfsstatus van eiser in Roemenië. Nu daaruit naar voren is gekomen dat eiser niet bekend is bij de Roemeense autoriteiten, lag het op de weg van eiser om te onderbouwen dat hij wel rechtmatig verblijf in Roemenië heeft. Dit heeft eiser niet gedaan. Deze grond slaagt daarom niet.
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a: Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging
daartoe gedaan;
3b: zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
vreemdelingen heeft onttrokken;
3d: niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn/haar identiteit en nationaliteit;3g: in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste
documenten.
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a: zich niet aan één of meer andere voor hem/haar geldende verplichtingen van
hoofdstuk 4 heeft gehouden;
4c: geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d: niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Eiser betwist de lichte grond 4c. De partner van eiser heeft een woning waar eiser kan verblijven. Omdat eiser juist graag bij zijn gezin wil verblijven, bestaat er geen risico dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken.
8. Eiser heeft de zware gronden en lichte grond 4a en 4d onbestreden gelaten. Deze gronden zij feitelijk juist en kunnen de maatregel dragen. Tevens is hiermee het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken gegeven.Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat wat eiser tegen lichte grond 4c heeft aangevoerd niet kan slagen. Dat eiser in Nederland een partner en een kind heeft is, zoals hiervoor al is overwogen, niet onderbouwd. Ook heeft eiser geen concreet adres opgegeven waar hij zou kunnen verblijven.
De inspanningsverplichting
9. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder niet aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan. Eiser heeft vanaf 10 juni 2023 tot de overname door de AVIM op 7 september 2023 in strafrechtelijke detentie verbleven. Tijdens dit strafrechtelijk voortraject had verweerder, om te voorkomen dat eiser onnodig lang in vreemdelingenbewaring zou moeten verblijven, reeds inspanningen moeten verrichten met het oog op de gedwongen terugkeer van eiser naar zijn land van herkomst.
10. Volgens paragraaf A5/6.12 van de Vcis het uitgangspunt dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat vreemdelingen na hun strafrechtelijke detentie in vreemdelingenbewaring gesteld moeten worden. Verweerder moet daarom al tijdens het strafrechtelijk voortraject activiteiten verrichten gericht op het gedwongen vertrek van de vreemdeling uit Nederland. Dit wordt de inspanningsverplichting genoemd. Uit het dossier volgt dat op 11 juni 2023 aan eiser een M122-formulier is uitgereikt, waarin staat dat hij na zijn strafrechtelijke detentie zal worden overgedragen aan de vreemdelingenpolitie. Op verzoek van de rechtbank heeft verweerder de rechtbank nader geïnformeerd over de vraag of, en zo ja op welke wijze, invulling is gegeven aan de inspanningsverplichting. Verweerder heeft bij brief van 21 september 2023 een tweetal stukken aan het digitale dossier toegevoegd, waaronder het aanvullend proces-verbaal van J.R. van Iterson, brigadier van de politie-eenheid Den Haag, van 20 september 2023. Hieruit blijkt dat tussen 13 juni 2023 en 2 september 2023 op verschillende manieren onderzoek is gedaan naar eisers identiteit, nationaliteit en verblijfsrecht bij onder andere de Georgische en de Roemeense autoriteiten. Er is reeds daarom geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan. Verweerder kan zich immers pas werkelijk op het toekomstige vertrek van een vreemdeling richten, wanneer diens identiteit en nationaliteit voldoende vast staan. Nu eiser eerst een onjuiste identiteit en nationaliteit heeft opgegeven en zich daarbij bovendien heeft bediend van een vals document, is hij zelf medeverantwoordelijk voor het feit dat zijn personalia pas op 31 augustus 2023 door de Georgische autoriteiten konden worden bevestigd. Omdat er aldus nog slechts een week resteerde voordat eiser uit strafrechtelijke detentie zou worden vrijgelaten, is er eens te meer geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder zijn inspanningsverplichting heeft geschonden. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiser heeft tot slot aangevoerd dat een lichter middel dan bewaring is aangewezen nu hij tot aan zijn uitzetting kan verblijven in de woning van zijn partner en hun minderjarige kind.
12. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Verweerder heeft er in de maatregel en ter zitting terecht op gewezen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een partner en een kind in Nederland heeft. Verweerder heeft eiser ook voldoende in de gelegenheid gesteld om zijn gestelde gezinssituatie aannemelijk te maken. Eiser is daar niet in geslaagd. Uit de maatregel volgt dat verweerder onderzoek heeft gedaan naar eisers mededeling dat hij de zorg draagt voor een kind, maar dat eiser medewerking aan dat onderzoek heeft geweigerd. Tegen die achtergrond heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om te volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring.
Ambtshalve toets
12. Tot slot leidt ook de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de proceskosten van eiser gelet op het geconstateerde gebrek in de ophouding. De rechtbank stelt deze proceskosten op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837 en wegingsfactor 1).