ECLI:NL:RBDHA:2023:14877

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
4 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.21293
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 24 juli 2023 niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 8 augustus 2023 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Eiser had aangevoerd dat hij slachtoffer is van mensenhandel en dat dit aanleiding zou moeten zijn om zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. De rechtbank stelt echter vast dat eiser nog geen aangifte van mensenhandel heeft gedaan en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de Dublinprocedure rechtvaardigen. Eiser heeft meer dan vier maanden de tijd gehad om aangifte te doen, maar heeft dit niet gedaan.

Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de verblijfssituatie van eiser in verband met een mogelijke aangifte van mensenhandel niet in de weg staat aan de voortgang van de Dublinprocedure. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die zouden moeten leiden tot het aanhouden van de asielaanvraag. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de overdracht aan Spanje zou leiden tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheid.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol en is openbaar gemaakt op 15 augustus 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.21293
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser (gemachtigde: mr. I.M. Hagg),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. S. Vreugdehil-Brock).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 24 juli 2023 niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, mw. Blom als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Spanje verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Spanje een verzoek om overname gedaan. Spanje heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
5. Eiser voert aan dat verweerder in zijn persoonlijke situatie aanleiding had moeten zien om zijn asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Eiser voert in dat verband allereerst aan dat hij slachtoffer is van mensenhandel. Dit heeft plaatsgevonden in Nederland, waardoor aangifte hier in de rede ligt. Eiser heeft kort na aankomst in Nederland contact gehad over aangifte van mensenhandel met de organisatie LUDENS. Hij heeft gesprekken gehad met een zorgcoördinator, maar vanwege doorverwijzing naar een andere zorgcoördinator is er nog geen aangifte gedaan. Eiser legt daartoe mailwisselingen over. Eiser doet verder een beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg van 26 september 2019.2
6. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiser nog geen aangifte heeft gedaan van mensenhandel, en dat daarom geen aanleiding wordt gezien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
7. De rechtbank oordeelt als volgt.
8. Gelet op de arresten van het Hof van Justitie van de EU (HvJEU) van 30 maart 20233 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 5 juli 20234 is de rechtbank van oordeel dat de verblijfssituatie van eiser in verband met een mogelijke aangifte van mensenhandel in beginsel niet in de weg behoort te staan aan de voortgang van de Dublinprocedure. Verweerder hoefde dan ook niet te wachten met beslissen totdat eiser in de gelegenheid was gesteld om die aangifte daadwerkelijk te doen. Als de besluitvorming in het kader van toepassing van de Dublinverordening doorgang kan vinden, ook als er mogelijk sprake is van (aangifte van) mensenhandel, is het naar het oordeel van de rechtbank in beginsel niet zo dat de eiser over hetzelfde onderwerp met een beroep op artikel 17 van de Dublinverordening alsnog het tegendeel kan bereiken.
Er is ook niet gebleken van individuele omstandigheden waarom dat in eisers geval anders zou zijn. Eisers asielaanvraag dateert immers van 2 april 2023. Eiser heeft dus inmiddels meer dan vier maanden de tijd gehad om aangifte te doen, behoorlijk veel langer dan de bedenktijd die hem in het beleid van verweerder gegund is.5 Uit de stukken komt naar voren dat eiser de eerste contacten met de autoriteiten/zorgcoördinator hierover heeft gelegd in de loop van juli 2023. Voor de stelling dat dit kort na zijn aankomst al zou zijn geweest is geen onderbouwing. Verder is gebleken dat eiser een afspraak heeft met de politie (in een andere regio) voor een informatief gesprek op 11 augustus 2023. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat het niet doorgaan van zijn traject om aangifte te doen ernstige gevolgen voor eiser heeft die verweerder ertoe had moeten nopen om de asielaanvraag aan zich te houden. Eiser heeft dienaangaande geen toereikende onderbouwing gegeven. Overigens is er thans verder geen sprake van belemmering van het kunnen doen van aangifte.
9. Dat eiser psychische problemen heeft en daarvoor een intake heeft bij de GGZ maakt dat niet anders. Niet gebleken is dat eiser een eventuele behandeling voor klachten niet mogelijk is in Spanje. Anders dan in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, die eiser aanhaalt, is niet gebleken van een situatie waarin eiser reeds lange tijd heeft gepoogd om aangifte te doen en dat dit onmogelijk is geweest. Inmiddels is zijn wens
3 S.S., N.Z. en S.S., ECLI:EU:C:2023:269, en E.N., S.S. en J.Y., ECLI:EU:C:2023:272.
5 B8/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
om aangifte te doen wel duidelijk, maar naar het oordeel van de rechtbank brengt dit niet met zich dat verweerder hierom de aanvraag van eiser aan zich had moeten houden.
10. Gezien de voortvarendheid die de Dublinprocedure noodzakelijkerwijs met zich brengt, was verweerder niet gehouden de beslissing in het geval van eiser uit te stellen. De rechtbank vindt geen rechtsgrond voor het oordeel dat de besluitvorming in de Dublinprocedure moet wijken, te meer nu al geruime tijd is verstreken sinds eiser in Nederland verblijft. De rechtbank ziet hierin dan ook geen reden op grond waarvan verweerder gehouden was de asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
11. Eiser doet verder een beroep op het arrest C.K. van het Hof van Justitie.6 Eiser stelt dat overdracht aan Spanje een reëel en bewezen risico oplevert van een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn medische situatie. Eiser heeft PTSS en is ook doorverwezen naar het GGZ team. Hij heeft in beroep ter onderbouwing hiervan medische stukken overgelegd. Verweerder had hierin aanleiding moeten zien om de behandeling van zijn asielaanvraag aan zich te trekken.
12. De beroepsgrond slaagt niet. Eiser heeft onvoldoende aanknopingspunten naar voren gebracht voor de conclusie dat overdracht in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest. Uit het overgelegde medisch dossier van eiser kan niet op voorhand worden afgeleid dat sprake is van een ernstige mentale of lichamelijke aandoening waarbij de overdracht een reëel en bewezen risico zou inhouden op een aanzienlijke onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van eiser. Eiser kan zo nodig in Spanje medische zorg krijgen, waar gelijke zorg aanwezig is. Er zijn concrete geen aanwijzingen dat Nederland het meest aangewezen land is om hem te behandelen.
13. De staatssecretaris heeft in redelijkheid mogen beslissen dat geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgezien van overdracht aan Spanje. Van een motiverings- of zorgvuldigheidsgebrek is geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

14. De staatssecretaris heeft de aanvraag op goede gronden niet in behandeling genomen.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
6 HvJEU 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127, in de zaak C.K. tegen Slovenië.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 augustus 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.