Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Oegandese nationaliteit. Op 15 maart 2019 heeft hij in Nederland een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen wanneer op grond van de Dublinverordeningis vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Spanje op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening een verzoek om overname gedaan omdat Spanje een Schengenvisum voor eiser heeft afgegeven. De Spaanse autoriteiten hebben dit verzoek aanvaard.
3. Eiser heeft tijdens zijn aanmeldgehoor van 23 maart 2019verteld dat hij het slachtoffer is geworden van mensenhandel, opsluiting en verkrachting. Eiser heeft sindsdien steeds de wens geuit om aangifte van mensenhandel te doen. Dit heeft buiten de schuld van eiser om slechts geleid tot een intakegesprek met de politie op 15 juli 2019. Onder verwijzing naar het arrest Rantsev van het Europees Hof van de Rechten van de Mens, voert eiser aan dat verweerder een positieve verplichting heeft om mensenhandel aan te pakken en slachtoffers te beschermen. Dit volgt ook uit de Europese Richtlijn 2011/36 EU.
Voorts heeft eiser gesteld dat ten aanzien van Spanje niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Deze beroepsgrond heeft eiser ter zitting ingetrokken.
Verder stelt eiser dat verweerder gebruik had moeten maken van zijn discretionaire bevoegdheid om eisers aanvraag alsnog aan zich te trekken. Ten eerste omdat eiser bijzonder kwetsbaar is, niet alleen omdat hij vluchteling is, maar ook omdat hij slachtoffer is van mensenhandel en daarvan nog altijd aangifte wil doen. Een mogelijke overdracht getuigt om die reden van onevenredige hardheid.
Verder heeft eiser aangevoerd dat overdracht aan Spanje onomkeerbare verslechtering van zijn gezondheidstoestand die een overdracht tot gevolg zou kunnen hebben. Deze beroepsgrond heeft eiser ter zitting ingetrokken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het doen van aangifte wegens mensenhandel aan de voorgenomen overdracht aan Spanje in de weg staat, en of verweerder de behandeling van de asielaanvraag met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken.
5. De rechtbank beseft dat eiser meermaals de wens heeft geuit om aangifte te doen van mensenhandel en dat niet goed valt te begrijpen waarom die wens nog steeds niet heeft geleid tot een aangifte. Ook wordt het standpunt van eiser gevolgd dat de autoriteiten een positieve verplichting hebben om mensenhandel aan te pakken. Dit neemt niet weg dat verweerder, gelet op de aard van het bestreden besluit, niet gehouden is om ambtshalve bij de beoordeling van de aanvraag te betrekken of eiser in aanmerking komt voor een reguliere vergunning. Volgens paragraaf B8/3.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) kan pas sprake zijn van het verlenen van een verblijfstitel op grond van een aangifte van mensenhandel als de daadwerkelijke aangifte door de politie of de marechaussee aan verweerder is toegezonden. In dit geval is daarvan geen sprake.
6. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening heeft verweerder de mogelijkheid om in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening een asielaanvraag te behandelen, ook als die lidstaat daartoe niet verplicht is op grond van de Dublinverordening. Zoals ook blijkt uit het arrest Halaf van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 mei 2013, kan een lidstaat een asielaanvraag aan zich trekken vanwege politieke, humanitaire en praktische overwegingen.
Verweerder heeft in paragraaf C2/5 van de Vc uiteengezet in welke gevallen zij gebruik maakt van haar bevoegdheid om de aanvraag van een asielvergunning te behandelen ondanks dat zij niet de verantwoordelijk lidstaat betreft.
Een van die gevallen betreft de situatie dat er bijzondere en individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan de verantwoordelijk lidstaat van onevenredige hardheid getuigt.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd waarom overdracht aan Spanje in dit geval niet getuigt van onevenredige hardheid, gelet op de bijzondere en individuele omstandigheden van eiser. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
8. Bij eiser is sprake van concrete aanwijzingen van mensenhandel. Eiser heeft verklaard – al vanaf het aanmeldgehoor – dat hij aangifte wenst te doen daarvan. Hij heeft de naam genoemd van degene die hem heeft vervoerd naar Nederland. Eiser heeft verklaard dat deze man hem in Nederland gedurende een maand en een week gevangen heeft gehouden en meermaals heeft verkracht. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij nog steeds lichamelijk en psychisch de gevolgen ondervindt van wat deze persoon hem heeft aangedaan.
9. Uit het dossier blijkt dat eiser, ondanks herhaalde pogingen daartoe door eiser zelf, door Vluchtelingenwerk, alsmede door zijn gemachtigde, geen aangifte heeft kunnen doen. Hij heeft wel een intake gehad op 15 juli 2019, maar de zaak is toen doorgestuurd naar de Afdeling zeden van de politie, omdat het om een zedendelict zou gaan. Deze trage aanpak van de Nederlandse autoriteiten staat naar het oordeel van de rechtbank op gespannen voet met de opdracht aan de lidstaten van de Europese Unie, voortvloeiend uit Richtlijn 2011/36/EU, om mensenhandel actief en voortvarend te bestrijdenen ervoor te zorgen dat de slachtoffers hun rechten effectief kunnen laten gelden.
10. Mensenhandel komt in diverse vormen voor. Zedendelicten kunnen daarvan onderdeel uitmaken. Dit volgt uit artikel 2, eerste en derde lid, van Richtlijn 2011/36 EU. Natuurlijk kan eiser ook in Spanje aangifte doen van mensenhandel. Maar zoals eiser ook ter zitting heeft toegelicht, wil hij graag in Nederland aangifte doen. Dit ligt naar het oordeel van de rechtbank voor de hand, omdat het gestelde zedendelict ook in Nederland heeft plaatsgevonden.
11. In het bestreden besluit zijn noch de concrete omstandigheden rond de gestelde mensenhandel, noch de gang van zaken rond de afhandeling van de (voorgenomen) aangifte daarvan, kenbaar betrokken in de afweging of er individuele en bijzondere omstandigheden zijn die maken dat overdracht aan Spanje getuigt van onevenredige hardheid. Evenmin is bij deze afweging betrokken de positieve verplichting om mensenhandel actief te bestrijden. De toelichting van verweerder ter zitting dat eiser ook vanuit Spanje telefonisch of via e-mail aangifte kan doen, is daartoe naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende.
12. De slotsom is dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom zij geen toepassing geeft aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
13. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens schending van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat het op de weg ligt van verweerder om een nadere motivering te geven. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat deze snelle procedure zich daar niet voor leent. Verweerder zal daarom een nieuw besluit op de asielaanvraag moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
14. Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten laste van verweerder. Het bedrag wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 1.024 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting, waarde per punt € 512 en een gemiddeld gewicht).