ECLI:NL:RBDHA:2023:14872

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
4 oktober 2023
Zaaknummer
NL22.24138
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een minderjarige Guinese vreemdeling, onvoldoende zorgvuldigheid en motivatie van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een minderjarige Guinese vreemdeling tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 1 november 2020 zijn asielaanvraag ingediend, maar deze werd op 3 november 2022 afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft het beroep op 6 april 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk en de gemachtigde van de verweerder.

Eiser heeft in zijn asielrelaas verklaard dat hij als kind vaak mishandeld werd door zijn moeder en dat hij beschuldigd werd van ernstige zaken, zoals menseneter zijn en praten met de duivel. Hij heeft ook verklaard dat hij bang is voor terugkeer naar zijn land van herkomst, waar hij vreest voor zijn leven. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende zorgvuldig en gemotiveerd heeft gehandeld door de geloofwaardigheid van eisers verklaringen in twijfel te trekken, vooral gezien zijn jonge leeftijd en de trauma's die hij heeft ervaren.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag niet voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid en vernietigt het besluit van de staatssecretaris. De rechtbank draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de gemachtigde van eiser, vastgesteld op € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL22.24138
[v nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 2003, van Guinese nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.S. Hogendoorn-Matthijssen).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag.
1.2
Eiser heeft op [medio 1] november 2020 zijn asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft met zijn besluit van [medio 3] november 2022 de aanvraag afgewezen omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning asiel.
1.3
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 6 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [naam] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Asielrelaas

2.1
Eiser is op [medio 1] november 2020 Nederland als minderjarige ingereisd en heeft toen een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft - samengevat - het volgende aan zijn asielrelaas ten grondslag gelegd. Toen eiser nog jong was, vertelde zijn moeder dat eiser niet haar kind was. Hij werd thuis vaak mishandeld en op een gegeven moment werd hij ervan beschuldigd dat hij een menseneter is en met de duivel praat. Eiser werd naar een medicijnman gebracht, die hem verbrandde. Hierna kreeg eiser de schuld van de dood van zijn stiefzusje en werd hij uit huis gezet. Eiser heeft een paar weken op straat verbleven, waarna zijn oom zich over hem ontfermde. Zij hebben samen [plaats] verlaten, maar zijn elkaar uit het oog verloren in Duitsland. Eiser is bang om bij terugkeer naar [plaats] gedood te worden.
2.2
Verweerder heeft met een besluit van 29 juli 2021 de aanvraag afgewezen. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft dat besluit met een uitspraak van 31 augustus 2021 [1] vernietigd omdat, voor zover van belang, verweerder ten onrechte geen onderzoek had gedaan naar de vraag of in eisers land van terugkeer adequate opvang aanwezig is. Verweerder heeft vervolgens het besluit van [medio 3] november 2022 genomen.
2.3
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst, en
  • De slechte behandeling door zijn moeder en de daaruit voortvloeiende problemen.
2.4
Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. De slechte behandeling door eisers moeder en de daaruit voortvloeiende problemen acht verweerder echter ongeloofwaardig. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser summier en oppervlakkig heeft verklaard over het moment dat zijn moeder hem vertelde dat hij niet haar kind was. Ook heeft hij geen enkel inzicht gegeven over zijn gevoelens hierover. Het doet afbreuk aan de geloofwaardigheid dat eiser geen vragen heeft gesteld aan zijn moeder over waarom zij dit aan hem verteld heeft of waarom hij de schuld kreeg van de problemen die zijn moeder had met zijn stiefvader. Daarnaast stelt verweerder dat eiser summier en oppervlakkig heeft verklaard over de gestelde mishandelingen, de beschuldiging van het zijn van een menseneter en het praten met de duivel en het moment dat hij naar de medicijnman werd gebracht.
2.5
Eiser kan volgens verweerder niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. [2] Ook kan eiser niet worden gezien als persoon die bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade in strijd met artikel 3 van het EVRM. [3] Eiser komt daarnaast niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Verder heeft verweerder gekeken naar de periode waarin eiser minderjarig was tijdens de procedure en concludeert dat hij niet in aanmerking kwam voor een AMV [4] buitenschuldvergunning. Aangezien de problemen van eiser met zijn moeder en de overige gezinsleden niet geloofwaardig worden geacht, wordt verwacht dat het voor eiser mogelijk is om terug te keren naar zijn moeder en stiefvader. De ouders hebben namelijk het gezag over kinderen en gelden in beginsel als adequate opvang. Daarnaast blijkt uit het ambtsbericht dat er tijdelijke opvangplekken zijn en dat een kind eventueel kan worden opgevangen in een opvang- of weeshuis.

Beoordeling door de rechtbank

3.1
De rechtbank beoordeelt in deze zaak het beroep van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.2
De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1
Eiser is van mening dat verweerder de aanvullingen die hij in zijn zienswijze van [medio 2] juli 2021 naar voren heeft gebracht ten onrechte opzij schuift. Het is logisch dat de gemachtigde juist op die punten doorvraagt waar verweerder in het voornemen twijfels bij heeft, waardoor er nadere informatie naar boven komt. Het is begrijpelijk dat verweerder vraagtekens zet bij het tijdstip waarop de nadere gegevens werden verstrekt, maar het geheel terzijde stellen van de inhoud moet als onrechtmatig worden aangemerkt. Daarnaast meent eiser dat verweerder niet openstaat voor de problematische situatie waarin eiser verkeert, aangezien verweerder bijvoorbeeld niet gelooft dat eiser dichtklapt bij het vertellen over de traumatische gebeurtenissen.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van verweerder dat de slechte behandeling van eiser door zijn moeder en de daaruit voorvloeiende problemen ongeloofwaardig zijn, onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en gemotiveerd. De rechtbank acht daartoe van belang dat eiser tijdens het nader gehoor in zijn vrije relaas uit zichzelf al een uitgebreide versie vertelt over wat hem is overkomen. Uit het medisch advies van Medifirst volgt dat eiser grote moeite heeft met het terughalen van exacte gegevens en data. [5] Desondanks werpt verweerder aan eiser tegen dat hij geen schatting kan noemen van zijn leeftijd toen zijn moeder hem vertelde dat zij zijn moeder niet is en hem beschuldigde van de problemen die zij had met zijn stiefvader. Eiser heeft in het nader gehoor verklaard dat hij destijds jong was. Hierop heeft de gehoormedewerker gevraagd of ze hierbij moet denken aan ongeveer drie jaar of tien jaar oud. Eiser antwoordde vervolgens dat hij het zich niet kan herinneren. [6] De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen om gelet op het advies van Medifirst en de leeftijd waarop de gebeurtenis zou hebben plaatsgevonden, meer inspanning te leveren om eiser te helpen een schatting van zijn leeftijd te maken. Verder overweegt de rechtbank dat ten onrechte aan eiser is tegengeworpen dat hij geen enkel inzicht heeft gegeven in zijn gevoelens omtrent niet alleen deze gebeurtenis maar ook over de gestelde mishandelingen, de beschuldiging van het zijn van een menseneter en het praten met de duivel en het moment dat hij naar de medicijnman werd gebracht. Eiser heeft aan het begin van het nader gehoor verklaard dat hij een beetje bang is omdat hij iets voor het eerst moet vertellen en dat hij dit ook niet aan zijn contactpersoon bij [naam instelling] of aan zijn advocaat heeft durven te vertellen. Later in het nader gehoor blijkt dat dit slaat op de beschuldiging dat eiser een menseneter zou zijn. Hieruit volgt concreet dat eiser moeite heeft om te verklaren over deze gebeurtenis. Mede in het licht van de jonge leeftijd die eiser had ten tijde van de gebeurtenissen en ook ten tijde van het nader gehoor mocht verweerder in redelijkheid niet meer concrete verklaringen verwachten van eiser. Verweerder heeft hier onvoldoende rekening mee gehouden bij de motivering van de geloofwaardigheidsbeoordeling. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder onvoldoende gemotiveerd aan eiser heeft tegengeworpen dat hij nooit navraag bij zijn moeder heeft gedaan over zijn biologische ouders en over wat hij in zijn slaap zou hebben gezegd. Eiser heeft verklaard dat zijn moeder hem nooit de kans heeft gegeven om te vragen wie zijn biologische ouders zijn. Zij was altijd boos en schold hem uit. Er waren volgens eiser nooit gezellige momenten. [7] Bovendien heeft eiser verklaard dat hij werd mishandeld. Onder die omstandigheden is niet zonder nadere motivering aannemelijk dan van een jong kind kan worden verwacht dat hij zijn moeder over dit soort zaken bevraagt. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard.
4.3
Ten aanzien van de aanvullingen die eiser in zijn zienswijze naar voren heeft gebracht overweegt de rechtbank het volgende. In de zienswijze is een weergave opgenomen van de verklaringen die eiser bij zijn gemachtigde heeft afgelegd. De verklaringen van eiser zijn gedetailleerder dan zijn eerdere verklaringen. Het is de rechtbank onvoldoende duidelijk onder welke omstandigheden dit gesprek heeft plaatsgevonden. Daarom hoefde verweerder deze verklaringen niet zonder meer te volgen. Gelet op deze verklaringen en hetgeen onder 4.2 is overwogen, ligt het evenwel wel in de rede om eiser nogmaals te horen.

Conclusie en gevolgen

5. De afwijzing van de aanvraag is onvoldoende zorgvuldig voorbereid en gemotiveerd. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet gelet hierop geen aanleiding om de overige beroepsgronden te bespreken. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
6. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Als aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder deze vergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van [medio 3] november 2022;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan de gemachtigde van eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, rechter, in aanwezigheid van mr. T. van Soldt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.NL21.12661.
2.Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76).
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Alleenstaande minderjarige vreemdeling.
5.Pagina 3 van het nader gehoor.
6.Pagina 11 van het nader gehoor.
7.Pagina 12 van het nader gehoor.