ECLI:NL:RBDHA:2023:14850

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
4 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.11002
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan in een beroep van een Nigeriaanse eiser tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had eerder, op 14 november 2022, een beroep ingesteld dat gegrond werd verklaard, waarbij de staatssecretaris werd opgedragen om uiterlijk 18 januari 2023 een besluit op de asielaanvraag bekend te maken. Echter, de staatssecretaris heeft geen besluit genomen, wat heeft geleid tot een nieuw beroep van de eiser op 12 april 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris geen verweerschrift heeft ingediend en heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank heeft overwogen dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, en dat de termijn voor het nemen van een besluit op de asielaanvraag was verstreken. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de eiser geen nieuwe ingebrekestelling heeft hoeven indienen, omdat er al eerder een termijn was gesteld door de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit op de asielaanvraag bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De staatssecretaris is ook veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 418,50.

De uitspraak is gedaan door rechter N.M. van Waterschoot en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. De eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.11002

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

geboren op [geboortedatum]
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.R. Nohar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, staatssecretaris.

Procesverloop

Bij uitspraak van 14 november 2022 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, het beroep niet tijdig beslissen gegrond verklaard, en de staatssecretaris opgedragen om uiterlijk 18 januari 2023 een besluit op de aanvraag bekend te maken.
Op 12 april 2023 heeft eiser wederom beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald, dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. De rechtbank stelt vast dat de bij uitspraak van 14 november 2022 opgedragen termijn eindigde op 18 januari 2023 en dat vanaf 19 januari 2023 de termijn van de rechterlijke dwangsom is gaan lopen.
Op de datum van het instellen van het beroep, te weten 12 april 2023, was de in deze zaak geldende beslistermijn verband houdend met de maximale rechterlijke dwangsom verstreken. De rechtbank is verder van oordeel dat eiser op goede gronden geen nieuwe ingebrekestelling aan de staatssecretaris heeft gestuurd. Uit de uitspraak van de Afdeling van 14 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:774) volgt immers dat voor een dergelijk opvolgend beroep tegen het niet tijdig beslissen geen ingebrekestelling vereist is. Indien een belanghebbende reeds eerder een procedure bij de bestuursrechter heeft aangespannen en de bestuursrechter daarbij een uitdrukkelijke termijn heeft gesteld voor het nemen van een (nieuw) besluit, heeft op die manier reeds een zekere attendering plaatsgevonden en kan redelijkerwijs niet van de belanghebbende worden gevergd om het bestuursorgaan (nogmaals) in gebreke te stellen.
5. Het beroep is kennelijk gegrond.
6. In artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) is bepaald dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19, afdeling 8.2.4a en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
7. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft zich in twee uitspraken van 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353) uitgelaten over de verbindendheid van artikel 1 van de Tijdelijke wet voor zover dat artikel de mogelijkheid uitsluit dat in de asielprocedure de staatssecretaris een dwangsom verbeurt wanneer hij na ingebrekestelling niet tijdig een besluit neemt op een asielaanvraag (de bestuurlijke dwangsom) dat en de bestuursrechter bepaalt dat de staatssecretaris een in een uitspraak vast te stellen dwangsom verbeurt (de rechterlijke dwangsom). Naar het oordeel van de ABRvS is het uitsluiten van het verbeuren van een bestuurlijke dwangsom niet in strijd met het Unierecht. Dit betekent dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom verbeurt als hij niet binnen twee weken na ingebrekestelling alsnog een besluit neemt op de asielaanvraag van de vreemdeling. Het afschaffen van de rechterlijke dwangsom in asielzaken heeft de ABRvS wél in strijd met het Unierecht geacht. Artikel 1 van de Tijdelijk wet is in zoverre onverbindend.
8. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb bepalen dat de staatssecretaris alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de ABRvS de staatssecretaris gevolgd in het standpunt dat een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-wekenmodel) passend is. De rechtbank ziet aanleiding om een andere termijn te geven. Bij de bepaling van die termijn betrekt de rechtbank dat de maximale beslistermijn van 21 maanden, zoals bepaald in artikel 31, vijfde lid, van de richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn) al op
28 september 2023 is geëindigd. De rechtbank betrekt anderzijds dat besluitvorming op zorgvuldige wijze dient plaats te vinden. De rechtbank zal bepalen dat de staatssecretaris binnen acht weken op de asielaanvraag van eiser dient te beslissen.
9. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris een (rechterlijke) dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de staatssecretaris. Daarbij geldt een maximum van € 7.500,-. De rechtbank ziet geen aanleiding hiervan af te wijken.
10. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van
A.J. Kinds, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.