ECLI:NL:RBDHA:2023:147

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2023
Publicatiedatum
11 januari 2023
Zaaknummer
NL22.6578 en NL22.13240
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielprocedure en bestuurlijke dwangsommen in het bestuursrecht

In deze zaak heeft eiser op 14 april 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag van 27 september 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 21 juni 2022 de asielaanvraag ingewilligd. Eiser heeft op 11 juli 2022 opnieuw beroep ingesteld, waarbij hij de vraag aan de orde stelde of de staatssecretaris bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd. De rechtbank heeft besloten om zonder zitting uitspraak te doen op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank overweegt dat, nu de asielaanvraag is ingewilligd, eiser geen procesbelang meer heeft in het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Daarnaast wordt de vraag behandeld of eiser in beroep kan komen tegen de vaststelling dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit de toepassing van bepaalde artikelen van de Awb uit voor besluiten op asielaanvragen. Eiser verwijst naar eerdere uitspraken waarin is geoordeeld dat deze uitsluiting in strijd is met het Unierecht.

De rechtbank concludeert dat de uitsluiting van de bestuurlijke dwangsomregeling in dit geval niet leidt tot ongunstiger procedurevoorschriften voor asielaanvragen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder geoordeeld dat de Tijdelijke wet niet in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel. Aangezien eiser met zijn beroep niet kan bereiken wat hij wil, is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door middel van een verzetschrift.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.6578 en NL22.13240

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

ProcesverloopEiser heeft op 14 april 2022 beroep (NL22.6578) ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag van 27 september 2021.

Bij besluit van 21 juni 2022 heeft verweerder eisers asielaanvraag ingewilligd.
Eiser heeft op 11 juli 2022 opnieuw beroep (NL22.13240) ingesteld en desgevraagd meegedeeld de beroepen te handhaven in verband met de vraag of verweerder bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het voornemen geuit om uitspraak te doen zonder een zitting te houden. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

Ten aanzien van NL22.6578:
1. Voor zover het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op eisers asielaanvraag, dient te worden vastgesteld dat met de inwilliging van deze aanvraag aan het beroep is tegemoetgekomen zodat eiser gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Awb in zoverre geen procesbelang meer heeft.
2. De vraag ligt voor of eiser (op grond van artikel 4:19 van de Awb) in beroep kan opkomen tegen de vaststelling van verweerder bij de inwilliging van de asielaanvraag dat hij aan eiser geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd is. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) sluit uit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb worden toegepast op besluiten op asielaanvragen. Het gevolg hiervan is dat verweerder aan eiser geen bestuurlijke dwangsommen kan verbeuren. Eiser wijst echter op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 24 maart 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:1485, en op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats
’s-Hertogenbosch, van 22 april 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:3776. In deze uitspraken is geoordeeld dat artikel 1 van de Tijdelijke wet onverbindend is wegens strijd met het Unierecht.
3. Bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de hier aan de orde gestelde regeling met het Unierecht geldt dat het buiten toepassing stellen van de bestuurlijke dwangsomregeling niet mag resulteren in voor asielaanvragen ongunstiger procedurevoorschriften dan die welke gelden voor soortgelijke situaties naar nationaal recht (gelijkwaardigheidsbeginsel). Daarnaast mag de uitoefening van het door het Unierecht verleende recht op internationale bescherming in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk worden gemaakt (doeltreffendheidsbeginsel).
4. In de hiervoor genoemde uitspraak van zittingsplaats ’s-Hertogenbosch is geconcludeerd tot onverbindendheid van artikel 1 van de Tijdelijke wet voor zover daarbij de toepassing van de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en artikel 8:55c van de Awb is uitgesloten voor besluiten op asielaanvragen. De rechtbank overweegt daartoe in die uitspraak dat deze uitsluiting in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel, omdat de voor de behandeling van asielaanvragen geldende procedureregels door deze uitsluiting ongunstiger zijn dan die voor soortgelijke (nationaalrechtelijke) procedures.
5. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft bij uitspraak van 30 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:3776, echter geoordeeld dat soortgelijke nationaalrechtelijke procedures zich niet voordoen en dat artikel 1 van de Tijdelijke wet in zoverre dus niet in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel. De Afdeling heeft ook geoordeeld dat artikel 1 van de Tijdelijke wet in zoverre niet in strijd is met het doeltreffendheidsbeginsel, omdat de mogelijkheid bestaat om bij de rechter te klagen over de schending van de verplichting om binnen een vastgestelde termijn te beslissen en dat diens uitspraak kan worden afgedwongen middels een rechterlijke dwangsom.
6. Nu artikel 1 van de Tijdelijke wet in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, kan eiser met het beroep niet bereiken wat hij wil, zodat ook in zoverre het procesbelang ontbreekt.
7. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
8. Omdat eiser vanwege het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag beroep heeft kunnen instellen, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is omdat het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.
Ten aanzien van NL22.13240:
9. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit van rechtswege mede betrekking op een hangende dat beroep alsnog genomen besluit. Het beroep met zaaknummer NL22.13240 is dan ook ten overvloede ingediend. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep niet-ontvankelijk.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart de beroepen niet-ontvankelijk;
 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ter hoogte van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.