ECLI:NL:RBDHA:2023:147
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielprocedure en bestuurlijke dwangsommen in het bestuursrecht
In deze zaak heeft eiser op 14 april 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag van 27 september 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 21 juni 2022 de asielaanvraag ingewilligd. Eiser heeft op 11 juli 2022 opnieuw beroep ingesteld, waarbij hij de vraag aan de orde stelde of de staatssecretaris bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd. De rechtbank heeft besloten om zonder zitting uitspraak te doen op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat, nu de asielaanvraag is ingewilligd, eiser geen procesbelang meer heeft in het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Daarnaast wordt de vraag behandeld of eiser in beroep kan komen tegen de vaststelling dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit de toepassing van bepaalde artikelen van de Awb uit voor besluiten op asielaanvragen. Eiser verwijst naar eerdere uitspraken waarin is geoordeeld dat deze uitsluiting in strijd is met het Unierecht.
De rechtbank concludeert dat de uitsluiting van de bestuurlijke dwangsomregeling in dit geval niet leidt tot ongunstiger procedurevoorschriften voor asielaanvragen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder geoordeeld dat de Tijdelijke wet niet in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel. Aangezien eiser met zijn beroep niet kan bereiken wat hij wil, is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door middel van een verzetschrift.