Wat vindt de rechtbank
5. De vraag is of het UWV terecht de IVA-uitkering van eiser heeft ingetrokken per
29 januari 2021 en heeft beslist dat eiser € 1694,31 moet terugbetalen. De rechtbank moet die vragen beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht.
6. Voor zover eiser in zijn beroepschrift verwijst naar dat wat hij in bezwaar heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat het aan eiser is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaarschrift wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiser zal dus moeten aanvoeren waarom hij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van hetgeen in bezwaar is aangevoerd.
Terugvordering en herziening
7. De rechtbank stelt vast dat uit het bewijs van ontslag, afgegeven door de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, volgt dat eiser van 29 december 2020 tot en met 27 september 2021 ingesloten is geweest. Dat eiser gedurende deze periode feitelijk gedetineerd is geweest is niet in geschil.
8. In artikel 43, aanhef en onder d, van de Wet WIA is bepaald dat als uitsluitingsgrond voor het recht op de WIA-uitkering geldt dat betrokkene rechtens zijn vrijheid is ontnomen.
9. Volgens artikel 44, eerste lid, van de Wet WIA is artikel 43, onderdeel d, van de Wet WIA niet van toepassing op:
a. de gevallen, bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, in de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten en in artikel 2.3 van de Wet forensische zorg; en
b. bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën personen waarbij tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel plaatsvindt buiten een justitiële inrichting.
10. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiser zijn vrijheid rechtens ontnomen is geweest. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat een van de situaties zoals genoemd in artikel 44, eerste lid, van de Wet WIA van toepassing is, waardoor artikel 43, onder d, van de Wet WIA niet toegepast zou moeten worden. Eisers voorlopige hechtenis is gebaseerd op de wet. Hierbij is het niet van belang is dat er nog geen onherroepelijke veroordeling heeft plaatsgevonden of dat de strafrechtelijke procedure uiteindelijk in een veroordeling eindigt.Uit de parlementaire stukken blijkt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om de ongelijke behandeling tussen rechtens van hun vrijheid beroofde werkenden en uitkeringsgerechtigden te beëindigen. Het wordt onwenselijk geacht dat gedetineerden een socialezekerheidsuitkering blijven ontvangen, terwijl in hun levensonderhoud al wordt voorzien door de Staat, en dat werkenden hun inkomen uit werk verliezen. Naast gevangenisstraf kan worden gedacht aan voorlopige hechtenis, uitleveringsdetentie of verblijf in een inrichting in het kader van TBS. De vraag of de voorlopige hechtenis terecht is geweest of niet, speelt geen rol in de ratio van de regeling.
11. Op de zitting heeft eiser uitgebreid verteld over zijn situatie, wat er allemaal in het verleden is gebeurd en over zijn (daaruit voortgekomen) grote wantrouwen richting de overheid en machthebbers. De rechtbank heeft eiser uitgelegd dat dit beroep niet gaat over de strafzaak. Wat eiser daarover vertelt, kan de rechtbank in deze zaak dan ook niet meenemen. Kennelijk heeft eiser cassatie ingesteld tegen zijn veroordeling door het Gerechtshof. De Hoge Raad zal hem op enig moment duidelijkheid geven over de vraagstukken die daar voorliggen.
12. Het UWV is op goede gronden ervan uitgegaan dat eiser gedetineerd is geweest en daarom over de periode van 29 januari 2021 tot en met 28 februari 2021 ten onrechte zijn IVA-uitkering heeft ontvangen. Het UWV was dan ook op grond van artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA in beginsel verplicht de onverschuldigd betaalde IVA-uitkering terug te vorderen. Artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA is een dwingende bepaling. Slechts als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep(CRvB) kan een dringende reden slechts zijn gelegen in de onaanvaardbare sociale en financiële consequenties die terugvordering voor een verzekerde heeft. Daarbij moet dan sprake zijn van een incidenteel geval waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is, en welke een individuele afweging van alle relevante omstandigheden noodzakelijk maakt.
13. Dat sprake is van een dringende reden, heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt en is naar het oordeel van de rechtbank ook niet gebleken. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit de brief van 15 december 2022 van het UWV blijkt dat er rekening is gehouden met de beslagvrije voet van eiser. Deze beslagvrije voet is een vorm van financiële bescherming voor eiser. Verder is de rechtbank niet gebleken dat de terugvordering tot onaanvaardbare gevolgen ten aanzien van de psychische klachten van eiser heeft geleid. Eiser heeft geen medische informatie overlegd waaruit dit zou blijken. Dat eiser het onaanvaardbaar acht dat hij schadelijke financiële en psychische gevolgen ondervindt door een mogelijk onterechte veroordeling leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel, nu zij al heeft overwogen dat de uitkomst van de strafrechtelijke procedure geen rol kan hebben.
14. Namens eiser is aangevoerd dat het besluit tot terugvordering onevenredig is. Het UWV heeft daartegenin gebracht dat de wetgeving zeer strikt is en dat het UWV niet anders kan dan overgaan tot terugvordering behalve als er sprake is van dringende redenen. Een evenredigheidstoets past in dat verband niet, volgens het UWV. De rechtbank is het eens met het UWV, maar kan desondanks de toets doel-middel-gevolg wel toepassen op deze casus. Het doel van de wetgever is het voorkomen van onnodige toedeling van overheidsmiddelen (zoals eerder in deze uitspraak besproken). Het middel is terugvordering (rekening houdend met de beslagvrije voet en met toepassing van een betalingsregeling). Het gevolg is dat betrokkene over een bepaalde periode een bedrag moet terugbetalen waarop hij geen recht had omdat hij al van overheidswege verzorgd werd. Dat is in de basis de situatie, en dat is naar het oordeel van de rechtbank niet onevenredig.
15. Op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet een bestuursorgaan de belanghebbende in de gelegenheid stellen om te worden gehoord, voordat het op het bezwaar beslist. Artikel 7:3, van de Awb beschrijft omstandigheden op grond waarvan van het horen kan worden afgezien.
16. De rechtbank oordeelt dat het UWV onterecht heeft afgezien van het houden van een hoorzitting. De rechtbank is niet gebleken dat eiser heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord, zoals bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder c, van de Awb. Ook is de rechtbank niet gebleken dat het UWV eiser een termijn heeft gegeven om te verklaren of hij gebruik wilde maken van het recht te worden gehoord, zoals bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder d, van de Awb. Ook aan de andere omstandigheden zoals gegeven in artikel 7:3 van de Awb is niet voldaan. Dit betekent dat het UWV niet had mogen afzien van het houden van een hoorzitting. Dat wat het UWV in zijn verweerschrift aangeeft, namelijk dat niet uit de stukken, het bezwaarschrift of een telefoonnotitie is gebleken dat eiser expliciet heeft verklaard een hoorzitting op kantoor te wensen, leidt voor de rechtbank niet tot een ander oordeel. Op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Awb rust de verplichting tot het geven van de mogelijkheid om gehoord te worden op het UWV. Ook uit de op de zitting door het UWV voorgelezen telefoonnotitie volgt niet onomstotelijk dat eiser heeft afgezien van een hoorzitting.
17. Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit een gebrek bevat. De rechtbank zal dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren, omdat aannemelijk is dat eiser door dit gebrek niet is benadeeld. Eiser heeft in beroep de gelegenheid gehad om zijn standpunt mondeling toe te lichten. Ter zitting heeft eiser ingestemd met de toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat hij in beroep voldoende gelegenheid heeft gekregen om zijn verhaal te doen.