ECLI:NL:RBDHA:2023:146

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2023
Publicatiedatum
11 januari 2023
Zaaknummer
NL22.226577 en NL22.13239
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielberoep wegens tijdige beslissing en bestuurlijke dwangsommen

In deze zaak heeft eiser op 14 april 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag van 27 september 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 21 juni 2022 de asielaanvraag ingewilligd, maar dit besluit werd op 22 juni 2022 ingetrokken en vervangen door een nieuwe asielvergunning die geldig is tot 27 september 2026. Eiser heeft op 11 juli 2022 opnieuw beroep ingesteld, waarbij hij de beroepen heeft gehandhaafd in verband met de geldigheidsduur van de vergunning en de vraag of er bestuurlijke dwangsommen zijn verbeurd.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag niet-ontvankelijk is, omdat de inwilliging van de aanvraag aan het beroep tegemoet is gekomen. Eiser heeft geen procesbelang meer, aangezien de asielvergunning inmiddels is verstrekt. Daarnaast is de rechtbank van mening dat eiser niet kan opkomen tegen de vaststelling dat er geen bestuurlijke dwangsommen zijn verbeurd, omdat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND deze mogelijkheid uitsluit voor asielaanvragen.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de uitsluiting van de bestuurlijke dwangsomregeling niet in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel, omdat de procedure voor asielaanvragen niet ongunstiger is dan die voor soortgelijke nationale procedures. De rechtbank heeft de beroepen van eiser niet-ontvankelijk verklaard en verweerder veroordeeld in de proceskosten van € 418,50, omdat eiser door het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag in de gelegenheid is gesteld beroep in te stellen. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.6577 en NL22.13239

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Procesverloop

Eiser heeft op 14 april 2022 beroep (NL22.6577) ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag van 27 september 2021.
Bij besluit van 21 juni 2022 heeft verweerder eisers asielaanvraag ingewilligd en aan hem een asielvergunning verstrekt geldig van 27 september 2021 tot 27 september 2022. Bij besluit van 22 juni 2022 heeft verweerder het besluit van 21 juni 2022 ingetrokken en aan eiser een asielvergunning verstrekt geldig van 27 september 2021 tot 27 september 2026.
Eiser heeft op 11 juli 2022 opnieuw beroep (NL22.13239) ingesteld en desgevraagd meegedeeld de beroepen te handhaven in verband met de geldigheidsduur van de verleende vergunning en de vraag of verweerder bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het voornemen geuit om uitspraak te doen zonder een zitting te houden. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

Ten aanzien van NL22.6577:
1. Voor zover het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op eisers asielaanvraag, dient te worden vastgesteld dat met de inwilliging van deze aanvraag aan het beroep is tegemoetgekomen zodat eiser gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Awb in zoverre geen procesbelang meer heeft.
2. Eiser voert aan dat hij weliswaar een verblijfspasje heeft gekregen dat vijf jaar geldig is, maar dat uit het besluit tot inwilliging van zijn asielaanvraag ten onrechte blijkt dat zijn asielvergunning één jaar geldig is. De rechtbank stelt vast dat hieraan met het hiervoor genoemde besluit van 22 juni 2022 is tegemoetgekomen, zodat ook in zoverre het procesbelang ontbreekt.
3. De vraag ligt voor of eiser (op grond van artikel 4:19 van de Awb) in beroep kan opkomen tegen de vaststelling van verweerder bij de inwilliging van de asielaanvraag dat hij aan eiser geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd is. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) sluit uit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb worden toegepast op besluiten op asielaanvragen. Het gevolg hiervan is dat verweerder aan eiser geen bestuurlijke dwangsommen kan verbeuren. Eiser wijst echter op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 24 maart 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:1485, en op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats
’s-Hertogenbosch, van 22 april 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:3776. In deze uitspraken is geoordeeld dat artikel 1 van de Tijdelijke wet onverbindend is wegens strijd met het Unierecht.
4. Bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de hier aan de orde gestelde regeling met het Unierecht geldt dat het buiten toepassing stellen van de bestuurlijke dwangsomregeling niet mag resulteren in voor asielaanvragen ongunstiger procedurevoorschriften dan die welke gelden voor soortgelijke situaties naar nationaal recht (gelijkwaardigheidsbeginsel). Daarnaast mag de uitoefening van het door het Unierecht verleende recht op internationale bescherming in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk worden gemaakt (doeltreffendheidsbeginsel).
5. In de hiervoor genoemde uitspraak van zittingsplaats ’s-Hertogenbosch is geconcludeerd tot onverbindendheid van artikel 1 van de Tijdelijke wet voor zover daarbij de toepassing van de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en artikel 8:55c van de Awb is uitgesloten voor besluiten op asielaanvragen. De rechtbank overweegt daartoe in die uitspraak dat deze uitsluiting in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel, omdat de voor de behandeling van asielaanvragen geldende procedureregels door deze uitsluiting ongunstiger zijn dan die voor soortgelijke (nationaalrechtelijke) procedures.
6. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft bij uitspraak van 30 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:3776, echter geoordeeld dat soortgelijke nationaalrechtelijke procedures zich niet voordoen en dat artikel 1 van de Tijdelijke wet in zoverre dus niet in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel. De Afdeling heeft ook geoordeeld dat artikel 1 van de Tijdelijke wet in zoverre niet in strijd is met het doeltreffendheidsbeginsel, omdat de mogelijkheid bestaat om bij de rechter te klagen over de schending van de verplichting om binnen een vastgestelde termijn te beslissen en dat diens uitspraak kan worden afgedwongen middels een rechterlijke dwangsom.
7. Nu artikel 1 van de Tijdelijke wet in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, kan eiser met het beroep niet bereiken wat hij wil, zodat ook in zoverre het procesbelang ontbreekt.
8. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
9. Omdat eiser vanwege het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag beroep heeft kunnen instellen, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is omdat het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.
Ten aanzien van NL22.13239:
10. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit van rechtswege mede betrekking op een hangende dat beroep alsnog genomen besluit. Het beroep met zaaknummer NL22.13239 is dan ook ten overvloede ingediend. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep niet-ontvankelijk.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart de beroepen niet-ontvankelijk;
 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ter hoogte van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.