ECLI:NL:RBDHA:2023:14594

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
NL23.22579 en NL23.22666
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van terugkeerbesluit en maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Albanese eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring die aan hem waren opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, die op 28 juli 2023 een terugkeerbesluit had ontvangen, inmiddels was teruggekeerd naar zijn land van herkomst, waardoor het terugkeerbesluit was uitgewerkt. Desondanks heeft de rechtbank besloten het beroep tegen het terugkeerbesluit inhoudelijk te beoordelen, omdat de eiser had aangevoerd dat het besluit onrechtmatig was.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris geen aanleiding had hoeven zien voor nader onderzoek naar een afgeleid verblijfsrecht van de eiser, ondanks zijn verklaring dat hij een vriendin had. De rechtbank concludeert dat de gronden voor het terugkeerbesluit, waaronder het risico op onttrekking aan toezicht, voldoende waren onderbouwd en dat de eiser deze gronden niet had betwist. De rechtbank heeft ook de maatregel van bewaring beoordeeld en vastgesteld dat deze niet onrechtmatig was, omdat de gronden voor de maatregel, die overeenkwamen met die van het terugkeerbesluit, niet waren betwist.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 17 augustus 2023, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.22579 en NL23.22666

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.T.V. Le),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 28 juli 2023 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 7 augustus 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 14 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Albanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2003.
Over bestreden besluit 1
2. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser nog belang heeft bij zijn beroep gericht tegen het terugkeerbesluit, nu eiser inmiddels is teruggekeerd naar zijn land van herkomst. Als gevolg van deze terugkeer heeft eiser voldaan aan de bij het terugkeerbesluit vastgestelde terugkeerverplichting, waarmee het terugkeerbesluit is uitgewerkt. Eiser heeft daarmee in beginsel geen belang meer bij een beoordeling van zijn beroep tegen het terugkeerbesluit. In het beroep tegen de maatregel van bewaring heeft eiser (onder meer) gesteld dat de maatregel niet had mogen worden opgelegd reeds omdat het terugkeerbesluit onrechtmatig is. Onder deze omstandigheden kan niet worden gesteld dat eiser geen belang meer heeft bij een beoordeling van zijn beroep gericht tegen het terugkeerbesluit. Ondanks dat het terugkeerbesluit is uitgewerkt, ziet de rechtbank derhalve aanleiding het beroep tegen het terugkeerbesluit inhoudelijk te beoordelen.
3. In het terugkeerbesluit heeft verweerder overwogen dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser heeft de gronden die aan het terugkeerbesluit ten grondslag zijn gelegd niet betwist, zodat deze vaststaan. Deze gronden kunnen het terugkeerbesluit naar het oordeel van de rechtbank dragen.
5. Eiser voert aan dat het terugkeerbesluit onrechtmatig is opgelegd. Hij wijst er op dat hem tijdens het gehoor voorafgaand aan de oplegging van het terugkeerbesluit is gevraagd of hij kinderen in Nederland of ergens in de EU heeft. Daarop is door eiser geantwoord: “Nee, ik heb geen gezin. Ik heb wel een vriendin.”. Naar aanleiding van deze verklaring was verweerder bij de voorbereiding van het terugkeerbesluit gehouden om nader te onderzoeken of er sprake is van afgeleid verblijfsrecht. Door dit na te laten is sprake van een zorgvuldigheidsgebrek. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 28 juni 2021 [1] .
6. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze beroepsgrond niet slagen. In wat eiser tijdens het gehoor heeft gezegd heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien voor nader onderzoek naar een afgeleid verblijfsrecht. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser weliswaar in reactie op de vraag of hij kinderen heeft in Nederland of ergens in de EU heeft aangegeven een vriendin te hebben, maar de rechtbank leidt uit deze verklaring niet af dat hij het daarbij had over een vriendin in Nederland of de EU. Ook uit eisers overige verklaringen blijkt hier niet van. Zo heeft eiser verklaard dat hij drie dagen geleden voor het eerst in zijn leven de EU is ingereisd en heeft hij op de vraag wat het voor hem zou betekenen als hij een inreisverbod krijgt geantwoord dat het dan maar zo is. Gelet hierop hoefde verweerder geen nader onderzoek te doen naar een eventueel afgeleid verblijfsrecht van eiser. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder het terugkeerbesluit niet zorgvuldig heeft voorbereid.
7. Nu er geen inreisverbod aan eiser is opgelegd, behoeft hetgeen eiser daarover heeft aangevoerd geen bespreking.
Over bestreden besluit 2
8. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
9. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. In de maatregel heeft verweerder dezelfde gronden gehanteerd als die hierboven zijn genoemd bij het terugkeerbesluit.
10. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd niet betwist. De gronden komen de rechtbank niet onjuist voor, zodat hiermee het risico op onttrekking aan het toezicht vaststaat.
11. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht wegens het ontbreken van een rechtmatig terugkeerbesluit kan deze grond hem niet baten. Verwezen worden naar hetgeen is overwogen met betrekking tot het bestreden besluit 1.
12. Door eiser is verder aangevoerd dat de maatregel van bewaring wegens zowel een motiverings- als een zorgvuldigheidsgebrek onrechtmatig moet worden geacht. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling moet verweerder motiveren waarom niet met toepassing van een lichter middel kan worden volstaan. Eiser meent dat de maatregel van bewaring niet aan het uit het arrest Mahdi [2] voortvloeiende motiveringsvereiste voldoet. Hij wijst er op dat hij tijdens het gehoor op de vraag of hij kinderen heeft in Nederland of ergens in de EU heeft geantwoord “Nee, ik heb geen gezin. Ik heb wel een vriendin”. Verweerder heeft deze omstandigheid in de maatregel niet genoemd en heeft deze dus ten onrechte niet kenbaar betrokken in de belangenafweging. Bovendien heeft verweerder ten onrechte niet doorgevraagd bij eiser naar de door hem genoemde vriendin, hetgeen een zorgvuldigheidsgebrek oplevert.
13. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Uit het verslag van het gehoor voorafgaand aan eisers inbewaringstelling blijkt dat eiser in reactie op de vragen die zien op omstandigheden die bij de oplegging van de maatregel in het kader van een lichter middel dienen te worden meegewogen geen bijzonderheden naar voren heeft gebracht. Verweerder heeft in de maatregel van bewaring dan ook kunnen volstaan met de vaststelling dat niet is gebleken van omstandigheden die detentie voor de eiser onevenredig bezwarend maken en dat door eiser ook niet overtuigend is gesteld dat een lichter middel voor de daadwerkelijke effectuering van diens vertrek volstaat. Dat eiser in het gehoor voorafgaand aan de oplegging van het terugkeerbesluit heeft verklaard een vriendin te hebben, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank verwijst hierbij naar wat is overwogen bij de beoordeling van het bestreden besluit 1.
13. Met betrekking tot eisers beroep op artikel 59, derde lid, van de Vw 2000 en de verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 24 november 2020 [3] overweegt de rechtbank dat ook deze grief faalt. Weliswaar heeft eiser meerdere malen aangegeven zo spoedig mogelijk te willen terugkeren naar Albanië en heeft het IOM verweerder op 4 augustus 2023 bericht dat eiser met behulp van het IOM zal vertrekken, blijkens de voortgangsrapportage heeft het IOM verweerder op 1 augustus 2023 bericht dat eiser heeft aangegeven dat hij hoogstwaarschijnlijk niet naar Albanië zal vertrekken indien hij de dag voor vertrek in vrijheid wordt gesteld. Gelet hierop heeft verweerder niet hoeven aannemen dat bij eiser sprake was van een concrete vertrekwens.
Over de beroepen
15. Het beroep tegen de bestreden besluiten is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, rechter, in aanwezigheid van C. van Osch, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 17 augustus 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014, ECLI:EU:C:2014:1320.