ECLI:NL:RBDHA:2023:14581

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
NL22.22667
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring asielaanvraag, WBV 2022/22

Op 7 november 2022 heeft de opposant beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft op 27 juni 2023 dit beroep niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze uitspraak heeft de opposant verzet ingesteld, dat op 28 augustus 2023 op zitting is behandeld. De opposant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen, terwijl de staatssecretaris vertegenwoordigd was door N. Mikolajczyk.

De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ingebrekestelling prematuur was ingediend. In de verzetzaak beoordeelt de rechtbank of de eerdere uitspraak terecht was en of er redelijke twijfel bestond over de niet-ontvankelijkheid van het beroep.

De opposant betoogt dat de uitkomst van het beroep niet zonder twijfel vaststond, verwijzend naar verschillen in rechtspraak over WBV 2022/22 en het ontbreken van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om te twijfelen aan haar eerdere oordeel. De rechtbank heeft eerder in een uitspraak van 26 april 2023 geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er op het moment van inwerkingtreding van WBV 2022/22 sprake was van een situatie zoals bedoeld in de Vreemdelingenwet.

Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de staatssecretaris op 8 augustus 2023 een inwilligend besluit heeft genomen op de asielaanvraag van de opposant. De rechtbank concludeert dat het verzet ongegrond is en dat de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.22667 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[naam] , opposant

geboren op [geboortedatum] ,
van Jemenitische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S. Kalu-Mollema).

Procesverloop

Opposant heeft op 7 november 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (de staatssecretaris).
Bij uitspraak van 27 juni 2023 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De rechtbank heeft het verzet op 28 augustus 2023 op zitting behandeld. Opposant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (de staatssecretaris) heeft zich laten vertegenwoordigen door N. Mikolajczyk.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat de ingebrekestelling prematuur was ingediend.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposant meent dat de uitkomst van het beroep niet zonder twijfel vaststond, gelet op de verschillen in de rechtspraak over de toepassing van WBV 2022/22 en de omstandigheid dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) hierover nog geen uitspraak heeft gedaan. Voorts meent opposant dat er geen sprake is van een groot aantal asielaanvragen tegelijkertijd, waardoor er geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Volgens opposant kan de verlenging van de beslistermijn op grond van een WBV tevens niet vallen onder de gronden die worden genoemd in artikel 31 van Richtlijn 2005/85/EG (Procedurerichtlijn).
4. In wat opposant heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor de conclusie dat zij niet tot een kennelijk oordeel heeft kunnen komen. De omstandigheid dat door de verschillende zittingsplaatsen van deze rechtbank anders wordt geoordeeld over de betekenis van WBV 2022/22 voor de beslistermijn van de staatssecretaris, maakt niet dat in dit geval redelijke twijfel bestond over de uitkomst van het beroep. Zoals de rechtbank heeft overwogen in de aangevallen uitspraak heeft deze zittingsplaats al eerder in gelijke zin over WBV 2022/22 geoordeeld in de uitspraak van haar meervoudige kamer van 26 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:6050) dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van inwerkingtreding van het WBV 2022/22 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b van de Vw.
5. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de staatssecretaris op 8 augustus 2023 een inwilligend besluit heeft genomen op de asielaanvraag van opposant.
6. In wat opposant verder heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 27 juni 2023. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van
F.Q. Peters, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.