Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van
[naam] , opposant,
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
F.Q. Peters, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Rechtbank Den Haag
Op 30 januari 2023 heeft de opposant beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft op 10 juli 2023 dit beroep niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De opposant heeft op 26 juli 2023 verzet ingesteld tegen deze uitspraak. De behandeling van het verzet vond plaats op 28 augustus 2023, waarbij de opposant en zijn gemachtigde niet verschenen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd vertegenwoordigd door N. Mikolajczyk.
De rechtbank heeft in de beroepszaak zonder zitting uitspraak gedaan, omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond. De rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling prematuur was ingediend. In de verzetzaak beoordeelt de rechtbank of de eerdere uitspraak terecht was en of er redelijke twijfel bestond over de niet-ontvankelijkheid van het beroep. De opposant betoogde dat er geen duidelijke uitkomst was, verwijzend naar verschillen in rechtspraak over WBV 2022/22 en de afwezigheid van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
De rechtbank concludeert echter dat er geen aanleiding is om anders te oordelen dan in eerdere uitspraken. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er op het moment van inwerkingtreding van WBV 2022/22 sprake was van een situatie zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De rechtbank verklaart het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.