ECLI:NL:RBDHA:2023:14569

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
NL23.25602
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 22 september 2023, wordt de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling beoordeeld. Eiser, die van Marokkaanse nationaliteit is, heeft tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. De staatssecretaris had op 31 augustus 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tijdens de zitting op 11 september 2023 zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend om nadere inlichtingen van de staatssecretaris te verkrijgen.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is opgelegd. Eiser heeft niet betwist dat er voldoende gronden zijn voor de maatregel, die zijn gebaseerd op het risico dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over het gebrek aan zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn beoordeeld. Hoewel de afgifte van een laissez-passer door de Marokkaanse autoriteiten lang op zich laat wachten, concludeert de rechtbank dat er nog steeds zicht op uitzetting bestaat. De rechtbank wijst het beroep van eiser en het verzoek om schadevergoeding af, en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.25602

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.L. van Riel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Juriaans).

Procesverloop

Bij besluit van 31 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is ook een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. El Mathari. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Nadat de rechtbank het onderzoek op zitting heeft gesloten, heeft de rechtbank het onderzoek op 12 september 2023 heropend. De rechtbank heeft verweerder om nadere inlichtingen verzocht. Op 14 september 2023 heeft verweerder gereageerd. Eiser heeft daar op 15 september 2023 op gereageerd. De rechtbank heeft op 20 september 2023 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 2000.
Waarover gaat deze uitspraak?
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de maatregel rechtmatig aan eiser is opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Heeft verweerder eiser op de juiste grondslag opgehouden en heeft verweerder op de juiste grondslag eiser onderworpen aan een onderzoek aan lichaam en kleding?
3. Uit het proces-verbaal van ophouding en onderzoek van 31 augustus 2023 (M105-A) blijkt dat eiser op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw is opgehouden omdat zijn identiteit niet onmiddellijk kon worden vastgesteld. Eiser heeft terecht aangevoerd dat deze grondslag niet juist is. Uit het dossier blijkt dat op 27 augustus 2023 het Schengen Informatie Systeem is geraadpleegd en dat hieruit blijkt dat eiser internationaal gesignaleerd is. In ieder geval was eisers identiteit op 27 augustus 2023, dus ten tijde van de ophouding, al bekend. Verweerder had eiser op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw moeten ophouden.
3.1
Verder blijkt uit het proces-verbaal van 31 augustus 2023 dat eiser op grond van artikel 50a, tweede lid, van de Vw is gefouilleerd. Eiser heeft terecht aangevoerd dat ook deze handeling niet op de juiste grondslag is gebaseerd. Dit onderzoek had moeten gebeuren op grond van artikel 50, vijfde lid van de Vw.
3.2
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat dergelijke gebreken in het voortraject de daaropvolgende inbewaringstelling, indien aan alle vereisten daarvoor is voldaan, pas onrechtmatig maken, als de met bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. [1]
3.3
De rechtbank maakt in dit geval een belangenafweging. In deze afweging stelt de rechtbank voorop dat de rechtbank van oordeel is dat eisers belangen door deze gebreken niet of nauwelijks zijn geschonden, omdat voor de ophouding en het onderzoek aan lichaam en kleding wel een juiste wettelijke grondslag bestond. Omdat de ernst van de gebreken dus niet groot is en er niet of nauwelijks belangen van eiser zijn geschonden, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval de belangen die met de bewaring zijn gediend, zwaarder moeten wegen. Daarbij weegt de rechtbank in het nadeel van eiser mee dat aan de maatregel voldoende gronden ten grondslag zijn gelegd om de in de maatregel getrokken conclusie te kunnen dragen dat die wordt gevorderd door het belang van de openbare orde omdat het risico bestaat dat eiser zich zal onttrekken aan het toezicht en de voorbereiding van het vertrek of uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Eiser heeft de gronden ook niet betwist. De beroepsgrond slaagt niet.
Bestaat er zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn?
4. Eiser voert aan dat op 5 december 2022 de Marokkaanse autoriteiten is gevraagd om een laissez-passer (lp) te verstrekken. Tot op heden is deze niet afgegeven. Eiser is daarom van mening, gelet op de lange periode die inmiddels is verstreken, dat er geen zicht bestaat op uitzetting binnen redelijke termijn.
4.1
Op verzoek van de rechtbank heeft verweerder de volgende gegevens verstrekt:
- In de periode van 1 januari tot en met 31 juli 2023 zijn er in totaal 276 lp-aanvragen ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten.
- In de periode van 1 januari tot en met 31 juli 2023 zijn er in totaal 80 lp-aanvragen verstrekt door de Marokkaanse autoriteiten.
- In de periode van 1 januari tot en met 31 juli 2023 zijn er in totaal 117 nationaliteitsbevestigingen afgegeven door de Marokkaanse autoriteiten.
- In de periode van 1 januari tot en met 31 augustus 2023 hebben er in totaal 91 presentaties in persoon plaatsgevonden bij de Marokkaanse vertegenwoordiging in Nederland.
- De Marokkaanse autoriteiten reageren gemiddeld binnen 70 dagen op een lp-aanvraag of een nationaliteitsbevestiging. Dit gemiddelde is berekend op basis van de cijfers voor de periode van 1 november 2022 tot en met 31 juli 2023.
Verweerder wijst er daarbij op dat deze cijfers gemiddelden weergeven en dat er ook lp-aanvragen zijn ingediend die pas na langere tijd tot een afgifte hebben geleid. Verder wijst verweerder erop dat aanvankelijk voor het verkrijgen van een lp van de Marokkaanse autoriteiten steeds een presentatie in persoon plaats diende te vinden, ook als de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling al waren bevestigd. In een gesprek dat op 27 juni 2023 met de Marokkaanse autoriteiten is gevoerd, hebben de Marokkaanse autoriteiten toegezegd niet bij alle lp-aanvragen een presentatie in persoon te verlangen. De algemeen directeur van de Dienst Terugkeer & Vertrek heeft deze afspraak bevestigd in een gesprek met de ambassadeur van Marokko en op 5 juli 2023 is extra aandacht gevraagd voor de lopende zaken, waaronder de lp-aanvraag van eiser.
4.2
De rechtbank stelt vast dat uit de cijfers blijkt dat door de Marokkaanse autoriteiten lp’s worden afgegeven. Weliswaar laat de afgifte van een lp in het geval van eiser lang op zich wachten, maar niet kan worden gesteld dat zicht daarop ontbreekt. Het kan verweerder niet worden verweten dat hij in eisers situatie niet heeft onderzocht waarom de reactie van de Marokkaanse autoriteiten in eisers geval veel langer op zich laat wachten dan de gemiddelde 70-dagen-reactietermijn. Eiser heeft namelijk vanaf de lp-aanvraag van 5 december 2022 slechts voor korte periodes in vreemdelingenbewaring verbleven. Op grond van de huidige maatregel verblijft eiser sinds 31 augustus 2023 in bewaring. Ook is eiser in deze periode naar België gereisd en heeft daar een asielaanvraag ingediend. Gezien deze omstandigheden heeft verweerder in dit geval geen aanleiding hoeven zien om, naast het maandelijks schriftelijk rappelleren bij de Marokkaanse autoriteiten, verder onderzoek te verrichten. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom niet worden gezegd dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. De beroepsgrond slaagt niet.
Zijn er andere redenen om de maatregel onrechtmatig te achten?
5. Ook ambtshalve is de rechtbank niet gebleken dat de maatregel onrechtmatig aan eiser is opgelegd.
Conclusie
6.1
Het beroep is ongegrond. Daarom wijst de rechtbank ook het verzoek om schadevergoeding af.
6.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. Rovers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak ECLI:NL:RVS:2018:2814.