ECLI:NL:RBDHA:2023:14568

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
09/309306-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en oplichting door minderjarige verdachte in jeugdstrafrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 september 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2009, die wordt beschuldigd van poging tot doodslag en oplichting. De verdachte heeft op 26 november 2022 in 's-Gravenhage een afspraak gemaakt met het slachtoffer voor de verkoop van een iPhone. Tijdens deze transactie heeft de verdachte het slachtoffer met een mes in de linkerborst gestoken, nadat het slachtoffer hem € 300,- had gegeven voor een iPhone die niet in de doos zat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld en de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard, wat leidt tot de bewezenverklaring van poging tot doodslag. Daarnaast heeft de rechtbank de verdachte schuldig bevonden aan oplichting, omdat hij zich voordeed als een betrouwbare verkoper terwijl hij wist dat er geen iPhone in de doos zat. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 60 dagen jeugddetentie, waarvan 44 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 80 uren. De ouders van de verdachte zijn hoofdelijk veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/309306-22
Datum uitspraak: 18 september 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2009 te [geboorteplaats] ,
BRP- [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 4 september 2023.
De officier van justitie in deze zaak is mr. R.R. Knobbout en de advocaat van de verdachte is mr. C.J. Berghout. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 26 november 2022 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp:
- in de (linker) borststreek en/of
- in de (linker) zijkant van zijn lichaam, althans in zijn lichaam heeft gestoken en/of geprikt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 november 2022 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp:
- in de (linker) borststreek en/of
- in de (linker) zijkant van zijn lichaam, althans in zijn lichaam heeft gestoken en/of geprikt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 november 2022 te ’s-Gravenhage [slachtoffer] heeft mishandeld door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp:
- in de (linker) borststreek en/of
- in de (linker) zijkant van zijn lichaam, althans in het lichaam van [slachtoffer] te prikken en/of te steken;
2
hij op of omstreeks 26 november 2022 te 's-Gravenhage, althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten 300 euro, althans enig geldbedrag, door
- een afspraak met [slachtoffer] te (laten) maken onder het mom van de verkoop van
een telefoon voor een bedrag van 300 euro, althans een overeengekomen geldbedrag en
- vervolgens genoemd persoon een (dichte) iPhone-verpakking heeft getoond en
- van [slachtoffer] het geldbedrag van 300 euro in ontvangst heeft genomen en
- zich aldus heeft voorgedaan als een betrouwbare verkoper terwijl hij, verdachte, wist dat er geen telefoon in de aan [slachtoffer] getoonde doos aanwezig was,
althans handelingen van dergelijke aard of strekking, waardoor [slachtoffer] werd bewogen tot bovengenoemde afgifte(n).

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen, die hierna in bijlage I zullen worden weergegeven, het volgende vast.
De verdachte en [slachtoffer] hadden op 26 november 2022 voor de verkoop van een iPhone met elkaar afgesproken voor de Lidl aan [locatie 1] in
Den Haag. Samen zijn zij vanaf daar naar [locatie 2] gelopen. [slachtoffer] heeft de verdachte toen € 300,- gegeven voor de iPhone. Nadat [slachtoffer] het geld overhandigd had, bleek hem dat er geen iPhone in het doosje zat. Vervolgens is er een conflict ontstaan tussen de verdachte en [slachtoffer] over het ontbreken van de iPhone en heeft de verdachte daarbij [slachtoffer] met een mes in zijn linkerborststreek gestoken. De verdachte heeft [slachtoffer] met zijn rechterhand gestoken met een mes waarvan het lemmet ongeveer 27 centimeter lang was. De verbalisant trof [slachtoffer] ter plaatse aan met een T-shirt onder dat onder bloed zat. Hij constateerde verder dat [slachtoffer] een steekwond in zijn linkerzij ter hoogte van de ribbenkast en longen had. Om die reden heeft de verbalisant ter hoogte van de longen een zogenoemde ‘chest seal’ op het lichaam van [slachtoffer] geplakt. In het ziekenhuis is vastgesteld dat [slachtoffer] een steekverwonding in zijn linkerborstkas had.
De rechtbank moet allereerst de vraag beantwoorden of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling of een mishandeling van [slachtoffer] .
De vraag die rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van [slachtoffer] .
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat poging tot doodslag bewezen wordt verklaard. De verdachte is rechtshandig en heeft met zijn rechterhand opzettelijk gestoken in de richting van vitale lichaamsdelen van [slachtoffer] . Door zo te handelen heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer] dodelijk zou raken en is poging tot doodslag, met voorwaardelijk opzet, bewezen.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de oplichting bewezen wordt verklaard. De verklaring van de verdachte, dat hij niet wist dat er geen iPhone in het doosje zat, is ongeloofwaardig. De verdachte heeft meerdere keren aan [slachtoffer] gevraagd eerst het geld te overhandigen voordat het doosje zou worden overgedragen en hij heeft herhaalde malen tegen [slachtoffer] gezegd dat hij alleen moest komen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte heeft vrijspraak van poging tot doodslag subsidiair poging tot zware mishandeling bepleit. Daarvoor heeft zij aangevoerd dat geen sprake was van opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel dan wel van een aanmerkelijke kans dat de verdachte met zijn handelen [slachtoffer] fataal zou verwonden of hem zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Een steekwond in de rug kan soms wel fataal zijn, of zwaar lichamelijk letsel veroorzaken, maar voor die vaststelling bevat het onderzoek in deze zaak te weinig bewijs. De mishandeling kan bewezen worden verklaard.
Voor de oplichting is eveneens vrijspraak bepleit. De verdachte wist niet dat er geen telefoon in het doosje zat. Hij had geen opzet, geen oogmerk op de wederrechtelijke bevoordeling. De medeverdachte [naam 1] heeft hem bedreigd om de telefoon te verkopen en hem het doosje van de telefoon gegeven.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5
Het oordeel van de rechtbank
3.5.1
Bewijsoverweging feit 1
Om tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag te kunnen komen, is vereist dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . De rechtbank ziet geen aanwijzingen in het dossier en het verhandelde ter zitting dat verdachte ‘vol’ opzet had op de dood van de aangever, in die zin dat de verdachte echt de bedoeling had om [slachtoffer] te doden.
Dit brengt de rechtbank bij de vraag of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Daarvan is sprake wanneer de verdachte de aanmerkelijke kans op het mogelijke gevolg in het leven heeft geroepen en dit risico ook bewust heeft aanvaard. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op het intreden van een bepaald gevolg - in dit geval de dood van het slachtoffer - in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht.
De rechtbank stelt bij het beantwoorden van die vraag voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat het steken met een scherp voorwerp in bepaalde delen van het lichaam tot gevolg kan hebben dat zodanig letsel ontstaat dat daardoor de dood intreedt. Of door het steken in de linkerborststreek de aanmerkelijke kans ontstaat dat het slachtoffer komt te overlijden, moet beoordeeld worden naar de omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer het deel van het lichaam waarin wordt gestoken, het steekwapen zelf en de kracht waarmee is gestoken een belangrijke rol.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat het handelen van de verdachte naar algemene ervaringsregels tot de dood van het slachtoffer had kunnen leiden. De verdachte heeft met een mes van aanzienlijke grootte in de linkerborststreek van het slachtoffer gestoken, een deel van het lichaam waar zich diverse vitale organen bevinden. Dat de ribben dienen ter bescherming van de vitale organen doet niet af aan de mogelijkheid dat de verdachte, door [slachtoffer] juist in dat gedeelte van het lichaam te steken, die organen zou raken door onder of tussen de ribben te steken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte ook met enige kracht moet hebben gestoken. De verdachte heeft immers, terwijl hij het mes in zijn rechterhand had en hij rechtshandig is, in het linkerdeel van het lichaam van het slachtoffer gestoken. Daaruit leidt de rechtbank af dat de verdachte met een zwaai heeft gestoken. Dat sprake is geweest van steken met enige kracht blijkt ook uit het feit dat het mes door de dikke winterjas van [slachtoffer] heengegaan is. Ook de politie vreesde dat sprake was van een ernstige verwonding. Dat blijkt uit het feit dat de verbalisant ter plaatse een zogenoemde ‘chest seal’ aangebracht heeft, omdat het ging om een wond ter hoogte van de longen.
Bij de beantwoording van de vraag of verdachte de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood van [slachtoffer] in het leven heeft geroepen, weegt de rechtbank verder mee dat de verdachte met een mes naar de afspraak met [slachtoffer] is gegaan terwijl hij wist dat de transactie die daar zou worden gesloten niet deugde en een felle reactie zou kunnen oproepen. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, door op deze manier te handelen, de aanmerkelijke kans dat het [slachtoffer] als gevolg van zijn (de verdachtes) handelen zou komen te overlijden bewust heeft aanvaard. Het opzet van verdachte bij het steken was aldus in voorwaardelijke zin gericht op de dood van het slachtoffer. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
Nu is komen vast te staan dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van het subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde.
.
3.5.2
Bewijsoverweging feit 2
Aan de verdachte is voorts tenlastegelegd dat hij [slachtoffer] heeft opgelicht door hem een bedrag van € 300,- te laten betalen voor een iPhone en hem vervolgens een leeg iPhone-doosje te overhandigen. In dat verband dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de verdachte wist dat het iPhone-doosje leeg was en aldus het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling had.
De rechtbank is van oordeel dat, beoordeeld naar uiterlijke verschijningsvorm, geen sprake is geweest van een normale verkoop. Voorafgaand aan de verkoop heeft de verdachte intensief contact gehad met [slachtoffer] over de verkoop van de telefoon. Daarbij heeft de verdachte herhaaldelijk te kennen gegeven dat hij eerst het geld wilde ontvangen voordat hij de iPhone zou overdragen en [slachtoffer] laten weten dat hij alleen moest komen. De verdachte had [slachtoffer] ook toegezegd dat hij de iPhone eerst mocht testen, maar heeft [slachtoffer] daartoe niet de gelegenheid gegeven. [naam 1] heeft verklaard dat de verdachte het doosje van de iPhone van hem, [naam 1] , wilde hebben om het slachtoffer te rippen. Dit komt overeen met de verklaring van de aangever en met wat er uiteindelijk is gebeurd. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte wist dat er geen iPhone in het doosje zat. De rechtbank vindt, in het licht van het vorenstaande, de verklaring van de verdachte, dat hij niet wist dat het iPhone-doosje leeg was, niet geloofwaardig. Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank ten slotte vast dat de verdachte het geld heeft ontvangen van [slachtoffer] .
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte [slachtoffer] met het
oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling heeft bewogen tot het afgeven van geld door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels. De rechtbank komt tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 26 november 2022 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in de linkerborststreek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 26 november 2022 te ’s-Gravenhage met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van 300 euro, door:
- een afspraak met [slachtoffer] te maken onder het mom van de verkoop van
een telefoon voor een bedrag van 300 euro en
- vervolgens genoemd persoon een dichte iPhone-verpakking heeft getoond en
- van [slachtoffer] het geldbedrag van 300 euro in ontvangst heeft genomen en
- zich aldus heeft voorgedaan als een betrouwbare verkoper terwijl hij, verdachte, wist dat er geen telefoon in de aan [slachtoffer] getoonde doos aanwezig was, waardoor [slachtoffer] werd bewogen tot bovengenoemde afgifte.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 60 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd een gedeelte van 44 dagen voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) zijn geadviseerd. De officier van justitie heeft gevorderd daarnaast een verbod op het dragen van een mes als bijzondere voorwaarde op te leggen en de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Daarnaast heeft de officier van justitie een werkstraf gevorderd van 80 uren, te vervangen door 40 uren jeugddetentie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de eis van de officier van justitie fors is gezien de bepleite vrijspraak, maar refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, de persoonlijke omstandigheden en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft daarbij het volgende in het bijzonder in aanmerking genomen.
Ernst van de feitenDe verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig geweldsdelict, namelijk een poging tot doodslag, en aan oplichting. Door [slachtoffer] te steken heeft de verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en hem daarbij pijn en letsel toegebracht. Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van dergelijke geweldsfeiten nog lang gevolgen daarvan ondervinden. Dat is bij [slachtoffer] ook het geval, zo blijkt uit de toelichting op zijn schadevergoedingsverzoek. De feiten speelden zich af op klaarlichte dag op de openbare weg en waren zichtbaar voor omstanders. Door dergelijke feiten worden in de maatschappij gevoelens van angst en onveiligheid aangewakkerd. De verdachte heeft verklaard dat hij altijd met een mes naar buiten ging om zichzelf te beschermen. De rechtbank vindt dit zorgelijk en het bewezenverklaarde laat ook weer zien hoe gevaarlijk het is als jongeren een mes bij zich hebben. In dit geval heeft het geleid tot verwonding van [slachtoffer] , maar het ook veel erger kunnen aflopen.
De verdachte heeft daarnaast [slachtoffer] opgelicht door zich te presenteren als een betrouwbare verkoper en hem te bewegen tot afgifte van een geldbedrag. Dergelijke feiten schaden het vertrouwen in eerlijke handel en verstoren de werking van tweedehands verkopen. De verdachte heeft zich uitsluitend laten leiden door persoonlijk financieel gewin en hierbij heeft hij zich niet bekommerd om de gevolgen voor de gedupeerde.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 23 augustus 2023. De verdachte is niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit. De rechtbank verbindt daarom geen consequenties aan het strafblad van de verdachte.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het rapport van de Raad van 31 augustus 2023 over de verdachte. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Het algemeen en dynamisch recidiverisico van de verdachte komen uit op midden. De verdachte is kwetsbaar en oogt beïnvloedbaar. Hij heeft moeite met het herkennen van probleemsituaties en overziet de gevolgen van zijn gedrag onvoldoende. Er zijn zorgen over de omgang met antisociale jongeren en over zijn houding. De verdachte heeft echter de afgelopen tijd goede stappen gezet. Hij is onder behandeling bij Youz voor onder andere zijn emotieregulatie en voor het versterken van zijn vaardigheden. Hoewel de verdachte zich houdt aan de afspraken, is hij niet gemotiveerd voor deze behandeling en is slechts een minimale vooruitgang te zien. Positief is dat de verdachte weer is begonnen met school en goed contact heeft met de coach. Vanwege de zorgen om de ontwikkeling van de verdachte en zijn bezigheden zijn er volgens de Raad bijzondere voorwaarden nodig om hem verder te begeleiden en het risico op herhaling te verminderen.
De Raad adviseert om aan de verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met toezicht vanuit de jeugdreclassering. Het is niet in het belang van de verdachte dat hij terugkeert in detentie en daarom adviseert de Raad het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen straf gelijk te stellen aan het voorarrest van de verdachte. Aan het voorwaardelijke deel van de jeugddetentie moeten bijzondere voorwaarden worden verbonden, te weten dat de verdachte meewerkt aan begeleiding door de coach, meewerkt aan behandeling vanuit Youz (of een soortgelijke instelling) gericht op emotieregulatie en vaardigheden, passende dagbesteding heeft, onderwijs volgt volgens zijn lesrooster, openheid geeft over en inzage geeft in contacten met vrienden en een weekplanning opstelt met de coach en/of jeugdreclassering en die nakomt. Gelet op het recidiverisico en de vaardigheidstekorten van de verdachte adviseert de Raad om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Op de zitting heeft de jeugdreclasseerder, [naam 2] , zich aangesloten bij het advies van de Raad en daar het volgende aan toegevoegd. De familie van de verdachte is een grote steunfactor geweest de afgelopen periode. De verdachte heeft vanuit de thuissituatie weinig ruimte gekregen om grenzen op te zoeken en ouders hebben een lik-op-stuk beleid gevoerd. Uit diagnostisch onderzoek van Youz is gebleken dat bij verdachte sprake is van een gedragsstoornis. Op dit moment zijn er twijfels of de behandeling van Youz wel aansluit bij de problematiek van de verdachte en daarom wordt behandeling bij De Waag in overweging genomen.
De rechtbank leidt uit de adviezen en wat er op de zitting is besproken af dat er zorgen zijn over de verdachte en dat er nog doelen zijn waaraan gewerkt kan worden binnen een strafrechtelijk kader.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf, heeft de rechtbank, naast het hiervoor genoemde, gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het niet in het belang van de verdachte is dat hij terug naar de jeugdgevangenis gaat. Om de ernst van de feiten te benadrukken acht de rechtbank wel aangewezen dat een voorwaardelijke jeugddetentie wordt opgelegd. Alles afwegende zal de rechtbank aan de verdachte jeugddetentie opleggen voor de duur van 60 dagen, met aftrek van de tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht. De rechtbank zal 44 dagen van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en daaraan verbinden de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad zijn geadviseerd. Daarmee moet de verdachte ervan worden weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en moet bewerkstelligd worden dat de verdachte wordt behandeld en begeleid, om zo de kans op recidive terug te dringen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de bijzondere voorwaarde op te leggen dat de verdachte geen mes mag dragen, aangezien dit al onder de algemene voorwaarde valt dat hij zich niet schuldig mag maken aan een strafbaar feit.
Om de verdachte daadwerkelijk nog straf te laten ervaren, hetgeen gerechtvaardigd is gelet op de ernst van de feiten, zal de rechtbank daarnaast aan de verdachte een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, opleggen van 80 uren.
Dadelijke uitvoerbaarheidDe verdachte heeft zich schuldig gemaakt een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten een poging tot doodslag. Gelet op de ernst van het feit en het advies van de Raad en de jeugdreclassering, waaruit naar voren komt dat de verdachte dringend behandeling nodig heeft voor zijn emotieregulatie en vaardigheden, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zich aan behandeling zal onttrekken en wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer]
,wettelijk vertegenwoordigd door [naam 3] en bijgestaan door
mr. C.P. Zwaanswijk, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert vergoeding van schade van een bedrag van € 2.865,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op € 210,- aan materiële schade en € 2.865,- aan immateriële schade. Tijdens de terechtzitting is aanvullend nog een bedrag van € 300,- materiële schade gevorderd. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de vordering, inclusief de ter terechtzitting gevorderde 300,-, goed onderbouwd en voor toewijzing vatbaar is. De verdachte was tijdens het bewezenverklaarde dertien jaar oud en daarom moet de vordering aan de ouders worden opgelegd. De vordering moet worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. In dit specifieke geval is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de ouders in het belang van het slachtoffer. Het is niet de bedoeling dat moeilijkheden met de inning van de schadevergoedingvoor rekening van het slachtoffer komt.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat er schade aan de jas en het vest is ontstaan. Onduidelijk is echter wat de waarde van de jas en het vest zijn. Er zijn geen bonnen of andere bewijsstukken ingediend om de vordering te onderbouwen. Nader onderzoek naar de materiële schade levert een onevenredige belasting van het strafproces op. De benadeelde partij dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering ten aanzien van de materiële schade voor zover deze ziet op de jas en het vest. Wat betreft de gevorderde € 300,- aan materiële schade die is ontstaan door de oplichting merkt de verdediging op dat daartegen geen bezwaren zijn als de rechtbank komt tot een bewezenverklaring. Tot slot is de verdediging van mening dat de immateriële schade niet voldoende is onderbouwd. De feiten in de zaak waarop het namens de benadeelde partij aangehaalde arrest van het Gerechtshof Amsterdam betrekking heeft, zijn onvoldoende vergelijkbaar met de feiten in de onderhavige zaak. De verdediging refereert zich op dit punt aan het oordeel van de rechtbank. Oplegging van een schadevergoedingsmaatregel aan de ouders is niet nodig, omdat de ouders bereid zijn de schadevergoeding te betalen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat de aangever schade aan zijn jas en vest heeft opgelopen. De gevorderde bedragen zijn echter door de benadeelde partij niet nader onderbouwd met bonnen, waardoor niet vastgesteld kan worden of de jas en het vest daadwerkelijk zoveel gekost hebben en hoe lang geleden deze zijn aangeschaft. Op de zitting is namens de benadeelde partij nogmaals verklaard dat er geen onderbouwende stukken zijn. De rechtbank vindt een bedrag van € 35,- voor de jas en een bedrag van € 70,- voor het vest in redelijkheid toewijsbaar. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade van € 300,- voor de oplichting, is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. De verdediging heeft geen (gemotiveerd) verweer gevoerd tegen dit deel van de vordering. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter hoogte van het gevorderde bedrag. De rechtbank zal dit bedrag dan ook toewijzen.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van immateriële schade in het geval dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde. De verdachte heeft een litteken op zijn borst en blijft daardoor geconfronteerd worden met de gevolgen van het bewezenverklaarde. De hoogte van de vordering is namens de benadeelde partij (gemotiveerd) betwist. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid en is van oordeel dat een bedrag van € 1.500,- passend is. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en ernst van het letsel, de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend en de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden. De rechtbank komt tot een lager bedrag dan is toegekend in de namens de benadeelde partij aangehaalde jurisprudentie, onder meer omdat het in dit geval niet gaat om een litteken in het gezicht, maar op een minder in het oog springend deel van het lichaam. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
De vordering van de benadeelde partij heeft betrekking op gedragingen van de verdachte die de leeftijd van veertien jaren nog niet heeft bereikt en aan wie deze gedragingen als een onrechtmatige daad zou kunnen worden toegerekend als zijn leeftijd daaraan niet in de weg zou staan. De vordering wordt daarom geacht gericht te zijn tegen de gezagdragende ouders. De ouders van de verdachte, S. Belgacem en A. Jebabli, worden daarom veroordeeld om de bedragen van
€ 300,- en 70,- en € 35,- en 1.500,00te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 november 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen aan [slachtoffer] .
De schadevergoedingsmaatregel
Namens de benadeelde partij is verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen als bedoeld in artikel 36f Sr. Deze maatregel kan evenwel alleen worden opgelegd indien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Aangezien de verdachte tijdens het bewezenverklaarde de leeftijd van veertien jaar nog niet had bereikt, is de verdachte niet aansprakelijk voor de schade en kan er geen schadevergoedingsmaatregel aan hem worden opgelegd. De rechtbank begrijpt de wens om de schadevergoedingsmaatregel aan de ouders van de verdachte op te leggen, maar is van oordeel dat daar binnen de huidige wettelijke kaders geen mogelijkheid toe is. Het gaat immers om een strafrechtelijke maatregel en niet de ouders staan terecht, maar de verdachte.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen: 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 287 en 326 van het wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte dat de verdachte de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.6 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 2:
oplichting;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van
60 (ZESTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, te weten
44 (VIERENVEERTIG) DAGEN, niet ten uitvoer gelegd zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens het niet nakomen van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op
2 (TWEE) jaaronder de voorwaarden dat de verdachte:
1. zich voor het einde van die proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. zich gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
3. gedurende de proeftijd zal meewerken aan coaching vanuit E25 of een soortgelijke instantie;
4. zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van Youz, De Waag, of een soortgelijke instelling, voor behandeling gericht op emotieregulatie en vaardigheden, op door of namens de behandelaar(s) aan te geven tijdstippen en plaats, zolang de behandelaar(s) of jeugdreclassering dit noodzakelijk acht(en);
5. gedurende de proeftijd onderwijs volgt volgens het schoolrooster;
6. gedurende de proeftijd dagbesteding heeft die door de jeugdreclassering is goedgekeurd en dat hij volgens de afspraken naar de dagbesteding gaat;
7. gedurende de proeftijd met de coach en/of jeugdreclassering een weekplanning maakt en die ook nakomt;
8. gedurende de proeftijd openheid over en inzicht in zijn sociale contacten geeft aan de coach en/of jeugdreclassering;
geeft opdracht aan Stichting Jeugdbescherming west, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen.
beveelt dat de bovengenoemde voorwaarden en het - op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht - uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
80 (TACHTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
40 (VEERTIG) DAGEN;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de ouders van de verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer] , van een bedrag van € 1.905,-, bestaande uit € 405,- materiële schade en € 1.500,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de ouders van de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij
gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
wijst de vordering tot materiële en immateriële schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.H. Rochat, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter,
en mr. E.E. Schotte, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. D. van Amelsvoort, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 september 2023.