ECLI:NL:RBDHA:2023:14524

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
NL23.21826
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrond beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag met dwangsom en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft eiser op 30 juli 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag, die op 8 maart 2022 was ingediend. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld moet worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser had recht op een beslissing binnen de wettelijke termijn van zes maanden, die door verweerder was verlengd met negen maanden. Echter, de rechtbank concludeert dat deze verlenging niet correct was toegepast, waardoor de beslistermijn op 8 juni 2023 verstreken was zonder dat er een beslissing was genomen.

De rechtbank stelt vast dat eiser rechtsgeldig in gebreke is gesteld op 19 juni 2023 en dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en bepaalt dat verweerder binnen acht weken na verzending van de uitspraak een eerste gehoor met eiser moet afnemen, en binnen acht weken na dat gehoor een besluit moet nemen. Tevens wordt verweerder een dwangsom opgelegd van € 100 per dag voor elke dag dat hij in gebreke blijft, met een maximum van € 7.500.

Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, in aanwezigheid van griffier mr. A.S. Hamans, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.21826

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 30 juli 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag van 8 maart 2022.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eiser heeft op 8 maart 2022 een asielaanvraag ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) bedraagt de beslistermijn zes maanden. Bij brief van 5 september 2022 heeft verweerder echter aan eiser meegedeeld dat de beslistermijn met negen maanden wordt verlengd op grond van artikel 42, vierde lid, van de Vw. Hierbij heeft verweerder verwezen naar de Kamerbrief van 30 september 2021 (kenmerk 3507397) over houders van een Griekse verblijfsstatus. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat verweerder met ingang van 27 september 2022 met het WBV 2022/22 de beslistermijnen voor alle lopende asielaanvragen heeft verlengd met negen maanden. Deze verlenging is echter ook gebaseerd op artikel 42, vierde lid, van de Vw, terwijl dat artikellid geen basis biedt om de beslistermijn tweemaal met negen maanden te verlengen. Het WBV 2022/22 is daarom in het geval van eiser niet van toepassing. Dit brengt met zich dat verweerder uiterlijk op 8 juni 2023 een besluit op eisers asielaanvraag had moeten nemen.
3. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is verstreken zonder dat er een beslissing is genomen op eisers asielaanvraag. Eiser heeft verweerder op 19 juni 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Hierna zijn meer dan twee weken verstreken voordat eiser op 30 juli 2023 beroep heeft ingesteld. Het beroep is kennelijk gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit dient te worden vernietigd.
4. Op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb kan de bestuursrechter het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
5. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft overwogen in haar uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560, houdt de rechter er in asielzaken rekening mee dat verweerder aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Bij de bepaling van de nadere termijn is van belang dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. De rechter stelt dus geen nadere termijn waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan niet zorgvuldig te werk kan gaan. Volgens de Afdeling is een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken hierna voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-weken model) passend.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser alleen nog maar een aanmeldgehoor heeft gehad. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een eerste gehoor met eiser afneemt, en dat hij binnen acht weken na het eerste gehoor, in ieder geval binnen zestien weken na deze uitspraak, een besluit aan eiser bekendmaakt.
7. Uit de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3353, volgt dat artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, zoals die luidt sinds 11 juli 2021, onverbindend is voor zover daarin is bepaald dat de artikelen 8:55d, tweede lid, en 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing zijn op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vw. Dit betekent dat de bestuursrechter óók in asielprocedures, indien het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt dat verweerder binnen de door hem gestelde termijn alsnog een besluit neemt en aan zijn uitspraak een dwangsom verbindt voor iedere dag dat hij in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De rechtbank zal gelet hierop bepalen dat verweerder een dwangsom aan eiser verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven ter hoogte van € 100 per dag met een maximum van € 7.500.
8. De rechtbank ziet in de gegrondverklaring van het beroep aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 met een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 bepaalt dat verweerder binnen acht weken na de dag waarop deze uitspraak wordt verzonden het eerste gehoor met eiser afneemt en binnen acht weken na het eerste gehoor, in ieder geval binnen zestien weken na deze uitspraak, een besluit aan eiser bekendmaakt;
 bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100 (honderd euro) aan eiser verbeurt voor elke dag dat de hiervoor gestelde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500 (vijfenzeventighonderd euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.