ECLI:NL:RBDHA:2023:14384

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
22_8161
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot betaalbaarstelling huur schoolgebouw wegens te late indiening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van Stichting iHUB Onderwijs tegen de afwijzing van haar verzoek tot betaalbaarstelling van een bedrag van €118.333,30 voor de huur van een schoolgebouw voor de periode januari tot en met december 2020. Het verzoek werd door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag afgewezen, omdat het te laat was ingediend. De rechtbank heeft op 29 augustus 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel de eiseres als de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren.

De rechtbank stelt vast dat eiseres het verzoek inderdaad te laat heeft ingediend, in strijd met artikel 5.4, zevende lid, van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Den Haag 2015. Eiseres betoogt dat er een afspraak was met verweerder over de huurkosten, maar de rechtbank oordeelt dat de verplichting om tijdig een aanvraag in te dienen niet kan worden genegeerd. Eiseres heeft niet aangetoond dat het niet uitbetalen van het bedrag onevenredig is, ondanks de financiële problemen in de jeugdzorgsector.

De rechtbank concludeert dat het besluit van verweerder zorgvuldig en voldoende gemotiveerd is. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en zij krijgt geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 29 september 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/8161
uitspraak van de meervoudige kamer van uiterlijk 29 september 2023 in de zaak tussen

Stichting iHUB Onderwijs, uit Rotterdam, eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Kurvink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek voor betaalbaarstelling van een bedrag van €118.333,30 ten behoeve van de huur van het schoolgebouw [adres] [nummer] voor het [schoolinstituut] voor de periode januari tot en met december 2020.
1.1.
Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 7 juli 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 8 november 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Eiseres heeft naar aanleiding van het verweer nog een reactie ingestuurd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. E[naam 1] en [naam 2] van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres bestaat onder meer uit scholen voor speciaal onderwijs en ambulante jeugdzorg voor leerlingen op de scholen. Zij huurt voor een nevenvestiging van het [schoolinstituut] een gebouw aan de [adres] [nummer] in [plaats]. Verweerder heeft bij besluit van 10 december 2018 het Programma Onderwijshuisvesting 2019 vastgesteld. Daarin is aan eiseres een bedrag toegekend ten behoeve van de huur voor het gebouw aan de [adres]. Een voorwaarde voor het betaalbaar stellen van bedragen voor een bepaald jaar is dat de aanvraag daartoe uiterlijk binnen zes maanden na het verstrijken van het bedoelde kalenderjaar door verweerder dient te zijn ontvangen. Eiseres heeft op 30 juni 2022 de aanvraag voor het jaar 2020 ingediend.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Verweerder heeft in het primaire besluit besloten dat de aanvraag voor het jaar 2020 te laat is ingediend gelet op artikel 5.4, zevende lid, van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Den Haag 2015 (Verordening). In het bestreden besluit heeft verweerder dat standpunt gehandhaafd.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres betoogt dat zij in de aanloop van de opening van de locatie aan de [adres] met verweerder in contact is getreden. Daarbij was het voor beide partijen duidelijk dat verweerder de huurkosten van het pand zou dragen. Verweerder dient zich aan deze afspraak te houden.
Verweerder beroept zich ten onrechte op de Verordening. Het [schoolinstituut] was niet een reguliere school maar een Jeugdzorgplus locatie. Verweerders keuze om de locatie deels te bekostigen uit onderwijshuisvesting maakt dat niet anders. Er is onvoldoende rekening gehouden met de afwijkende constructie.
Door de coronacrisis is er af ten toe te weinig aandacht geweest voor facturatie. De hoogste bestuursrechter heeft geoordeeld dat getoetst dient te worden aan het evenredigheidsbeginsel en dat er een belangenafweging gemaakt dient te worden [1] . In een recente uitspraak heeft die rechter geoordeeld dat dat ook dient te gebeuren bij een te laat ingediende aanvraag. [2] Verweerder moet onderkennen dat de sector jeugdhulp in zwaar weer verkeert.
Meer subsidiair vindt eiseres dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Verweerder heeft geen oog gehad voor de bijzondere constructie van het [schoolinstituut]. Daarnaast heeft verweerder eiseres in 2021 geen reminder gestuurd voor het indienen van de aanvraag, zoals dat wel in 2022 gedaan is.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres het verzoek te laat heeft ingediend.
Het betoog van eiseres dat met verweerder was afgesproken dat verweerder de huur zou betalen slaagt niet. Uit de Verordening volgt immers dat eiseres voor de aanspraak ieder jaar tijdig de betaalbaarstelling van dat bedrag dient aan te vragen. Eiseres ontkent ook niet het bestaan van deze plicht.
Ook het betoog van eiseres over de bijzondere positie van het [schoolinstituut] kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Verweerder heeft duidelijk uiteengezet dat de toekenning van de kosten van huur alleen gebaseerd was op het onderwijsgedeelte van het [schoolinstituut]. Dat er ook een jeugdzorgelement bij zat blijft bij deze aanspraak buiten beschouwing. Het betoog van eiseres dat verweerder er ook voor had kunnen kiezen om de financiering over de afdeling jeugdzorg te laten lopen kan reeds hierom niet slagen. Indien eiseres daar bezwaren tegen had, had zij deze na bekendmaking van de vaststelling van het programma onderwijshuisvesting 2019 naar voren dienen te brengen. De Verordening is wel degelijk van toepassing.
6.1
Eiseres betoogt dat het niet uitbetalen van het bedrag niet evenredig is. Daarbij beroept zij zich op jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter. Voor dat de rechtbank op de evenredigheid in gaat wil zij benoemen dat de omstandigheid dat verweerder in het bestreden besluit geen overweging betreffende evenredigheid heeft opgenomen, geen gebrek in het besluit oplevert. Eiseres heeft dit punt immers pas in beroep aangevoerd zodat het verweerder niet te verwijten valt. In het verweerschrift heeft verweerder overigens wel zijn standpunt over de evenredigheid naar voren gebracht.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle feiten en omstandigheden in deze specifieke zaak, er geen redenen zijn om het besluit onevenredig te achten. Daarbij acht de rechtbank van betekenis dat eiseres niet aannemelijk gemaakt heeft dat haar organisatie in grote (financiële) problemen komt door dit besluit. Eiseres heeft op de zitting desgevraagd toegelicht dat zij last heeft van de slechte financiële situatie in de jeugdzorg en dat een herstel- en continuïteitsplan is ingediend bij de gemeenten Rotterdam en Den Haag. De rechtbank stelt vast dat kennelijk sprake is van een algemene zorgwekkende financiële situatie binnen de jeugdzorg maar dat dit nog niet met zich meebrengt dat het besluit van verweerder jegens eiseres onevenredig is.
6.3
Daarnaast acht de rechtbank van belang dat eiseres er meerdere keren op gewezen is dat de aanvraag tijdig ingediend diende te worden. De eerste keer was bij brief van 13 juli 2020 waarbij bij wijze van hoge uitzondering een te late aanvraag toch werd geaccepteerd. Daarbij is aangegeven dat voor de toekomst strak de hand gehouden zou worden aan artikel 5.4, zevende lid, van de Verordening. De tweede keer heeft eiseres op 31 mei 2021 per mail een herinnering gekregen voor het doen van een tijdige aanvraag. Hoewel deze herinnering zag op een andere vestiging van eiseres, acht de rechtbank van belang dat deze wel gericht was een de heer B. Kruis, de persoon die ook voor de aanvraag van het [schoolinstituut] verantwoordelijk was.
6.4
Tot slot kan de verwijzing naar de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 21 maart 2023 eiseres niet helpen, omdat het geen vergelijkbare gevallen zijn. In die zaak ging het om een termijnoverschrijding van zes maanden door een combinatie van het ziek worden van de directeur en een administratief medewerker en de start van de coronacrisis. In het geval van eiseres betreft het een termijnoverschrijding van een jaar terwijl de coronacrisis al ruim een jaar gaande was. Daarmee mag van eiseres verwacht worden dat zij zich al zodanig had herpakt dat dit soort aanvragen wel tijdig gedaan konden worden.
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het besluit wel zorgvuldig genomen en voldoende gemotiveerd is.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, voorzitter, en G.P. Kleijn en mr. J.S. van Duurling, leden, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285 en 17 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2332)
2.Uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:828)