Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1992 en de Turkse nationaliteit te hebben.
Het beroep ten aanzien van het terugkeerbesluit (bestreden besluit 1)
2. Eiser bestrijdt dat hij voorafgaand aan de oplegging van de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) kennisgenomen heeft van het terugkeerbesluit met inreisverbod. Uit het proces-verbaal van gehoor blijkt dat eiser niet eens weet of hij in Nederland een asielaanvraag had ingediend. Eiser meent dat het bestreden besluit 1 niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt en daarom geen werking heeft gekregen.
3. De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van 30 juni 2022 blijkt dat eiser te kennen heeft gegeven een asielaanvraag te willen indienen. Daarnaast heeft eiser op 30 juni 2022 een asielaanvraag ondertekend in Haarlemmermeer, Schiphol.Ook is op 3 juli 2022 met eiser een aanmeldgehoor gehouden. De stelling dat eiser niet op de hoogte is van de omstandigheid dat hij een asielaanvraag had ingediend in Nederland wordt dan ook niet gevolgd.
4. De rechtbank is verder met verweerder van oordeel dat het bestreden besluit 1 wel op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt en in rechte vaststaat. Hiertoe is het volgende van belang. Eiser is op of omstreeks 22 juli 2022 met onbekende bestemming vertrokken. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder op 2 augustus 2022 een voornemen uitgebracht dat ertoe strekt dat de asielaanvraag van eiser buiten behandeling wordt gesteld. Uit de zienswijze van 5 augustus 2022 volgt dat het voornemen aan de toenmalige gemachtigde van eiser is gezonden. Hiermee is het voornemen destijds op de juiste wijze bekend gemaakt.Verweerder heeft geen bericht ontvangen van de gemachtigde van eiser waaruit blijkt dat hij niet of niet langer optrad namens eiser. Het bestreden besluit 1 is vervolgens aan de bij verweerder bekende gemachtigde gezonden. Dit volgt uit de aanbiedingsbrief en de bijbehorende faxbevestiging van 10 augustus 2022. Bestreden besluit 1 is daarmee op juiste wijze bekendgemaakt en staat in rechte vast.Voor zover eiser stelt geen weet te hebben gehad van het aan hem opgelegde terugkeerbesluit, komt dit voor zijn eigen rekening en risico, nu het op zijn weg had gelegen om contact te onderhouden met zijn gemachtigde. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is daarom niet-ontvankelijk.
Het beroep ten aanzien van de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2)
5. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
6. Uit artikel 15 van de Terugkeerrichtlijnvloeit rechtstreeks voort dat een maatregel van bewaring, opgelegd aan een onderdaan van een derde land die illegaal in Nederland verblijft, in beginsel alleen mag worden opgelegd als voorafgaand aan dan wel gelijktijdig met die maatregel een terugkeerbesluit is genomen.
7. Eiser stelt zich primair op het standpunt dat de maatregel van bewaring vanaf de aanvang onrechtmatig is, omdat een geldig terugkeerbesluit ontbreekt. Gelet op wat hiervoor onder rechtsoverweging 3 en 4 is overwogen slaagt deze beroepsgrond niet.
8.
Eiser stelt zich subsidiair op het standpunt dat hij aan zijn terugkeerverplichting die voortvloeit uit het terugkeerbesluit van 10 augustus 2022, heeft voldaan. Hij stelt Europa te zijn uit gereisd en een periode in Turkije te hebben verbleven. Ter onderbouwing heeft hij een afschrift van het elektronische aanwezigheidssysteem overgelegd, waaruit blijkt dat hij op 31 oktober 2022 de werkplaats verlaten heeft. Gelet hierop ligt aan het bestreden besluit geen terugkeerbesluit ten grondslag, aldus eiser.
9. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet heeft aangetoond dat hij aan zijn terugkeerverplichting heeft voldaan. Verweerder wijst er terecht op dat eiser geen paspoort heeft overgelegd met daarin een inreisstempel van Turkije dan wel een uitreisstempel van een van de lidstaten. Het document dat eiser heeft overgelegd kan ook niet leiden tot een ander oordeel. Verweerder wijst er terecht op dat dit document niet is voorzien van een vertaling en slechts in kopie is overgelegd, waardoor het document niet op authenticiteit kan worden beoordeeld. Tijdens het opleggen van de maatregel van bewaring is dan ook terecht uitgegaan van een rechtsgeldig terugkeerbesluit.
De grondslag van de maatregel van bewaring
10. Eiser voert aan dat hij op een onjuiste grondslag in bewaring zit. Hij had namelijk rechtmatig verblijf als gevolg van zijn asielwens. Verweerder miskent dit.
11. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit de processen-verbaal niet zonder meer blijkt dat eiser een wens had om asiel aan te vragen in Nederland. Eiser heeft niet uitdrukkelijk en ondubbelzinig kenbaar gemaakt dat hij in Nederland een verzoek om internationale bescherming wenste in te dienen. De enkele stelling van eiser dat uit het proces-verbaal van gehoor van 4 september 2023 had moeten worden afgeleid dat eiser een asielwens had, wordt niet gevolgd. Eiser heeft slechts verklaard dat Nederland vanwege “Dublin” verantwoordelijk moet zijn voor zijn asielaanvraag. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Artikel 28 Wet beëdigde tolken en Vertalers
12. Eiser voert aan dat verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 28 van de Wet beëdigde tolken en Vertalers (hierna: Wbtv). Uit het proces-verbaal van gehoor voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring volgt dat eiser is gehoord door middel van een niet-registertolk Turks omdat registertolken voor deze taal in het register zouden ontbreken. Dit terwijl er een ruim aanbod in het register beschikbaar is. Eiser stelt dat ondeugdelijk is gemotiveerd waarom geen gebruik kon worden gemaakt van een registertolk. Hierdoor is hij in zijn belangen geschaad.
13. Op grond van artikel van 28 van de Wbtv maakt verweerder uitsluitend gebruik van beëdigde tolken of vertalers. Op grond van het derde lid kan, in afwijking van het eerste lid, gebruik worden gemaakt van een tolk die geen beëdigde tolk is indien wegens de vereiste spoed een ingeschrevene in het register niet tijdig beschikbaar is óf indien het register voor de desbetreffende bron- of doeltaal dan wel bron- of doeltalen geen ingeschrevene bevat. Als van het gebruik van een beëdigde tolk wordt afgezien, dan moet dit op grond van het vierde lid met redenen omkleed schriftelijk worden vastgesteld. Uit vaste jurisprudentievan de Afdelingvolgt dat artikel 28, derde lid, van de Wbtv voor de motivering de eis stelt dat verweerder de reden voor het gebruikmaken van een niet-beëdigde tolk schriftelijk vastlegt en dat deze reden één van de in dat lid vermelde redenen moet zijn.
14. In dit geval heeft verweerder in zijn verweerschrift bevestigd dat in het proces-verbaal van gehoor ten onrechte is opgenomen dat een beëdigde tolk in de Turkse taal zou ontbreken in het register. Men heeft beoogd te zeggen dat op het moment van aanvang van het gehoor geen beëdigde tolk beschikbaar was. De motivering is dan ook ondeugdelijk. Dit gebrek leidt echter niet tot onrechtmatigheid van de bewaring. Uit het proces-verbaal blijkt dat zowel de tolk als eiser hebben verklaard dat zij duidelijk en verstaanbaar waren voor elkaar, dat eiser antwoord heeft kunnen geven op de aan hem gestelde vragen en dat eiser een uitgebreide verklaring heeft afgelegd. Gelet op het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek. Dat geen gebruik is gemaakt van een beëdigde tolk maakt de bewaring daarom niet onrechtmatig.
15. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. Verweerder heeft als zware grondenvermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte grondenvermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
16. Verweerder heeft in zijn verweerschrift d.d. 17 september 2023 meegedeeld dat hij zware grond 3h laat vallen, zodat deze niet langer aan de maatregel van bewaring ten grondslag ligt.
17. Eiser betwist de feitelijke juistheid van zware grond 3b. Verweerder heeft in de maatregel van bewaring niet gemotiveerd op welke wijze eiser zich enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen zou hebben onttrokken. Het niet houden aan de meldplicht is een lichte grond en niet duidelijk is of verweerder dit ook mede als onderbouwing van de zware grond 3b gebruikt. Ook heeft verweerder in de maatregel van bewaring een tegenstrijdige motivering gebruikt. Aan de ene kant overweegt verweerder dat eiser op 22 juli 2022 met onbekende bestemming zou zijn vertrokken, aan de andere kant wordt overwogen dat het besluit van 10 augustus 2022 door eiser zou zijn ondertekend. Ten aanzien van zware grond 3i voert eiser aan dat hij asiel heeft aangevraagd en het logisch is dat hij (nog) niet wil terugkeren naar Turkije. Dit is door verweerder niet onderkend. Ten aanzien van lichte grond 4a stelt eiser dat niet is gebleken dat aan hem een meldplicht is opgelegd waar hij niet aan zou hebben voldaan. Over de lichte gronden 4c en 4d merkt eiser op dat verweerder weliswaar juist heeft toegelicht dat deze gronden zich voordoen, maar dat verweerder niet nader heeft gemotiveerd waarom het bestaan van deze lichte gronden maakt dat sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht van eiser.
18. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3b en 3i feitelijk juist zijn, daarom gezamenlijk aan de maatregel van bewaring ten grondslag kunnen worden gelegd en deze maatregel kunnen dragen. Vaststaat dat verweerder de zware grond 3b (kenbaar) aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd nu deze zware grond is aangekruist. Uit de motivering van de maatregel volgt dat onder “zware gronden” het eerst is vermeld dat eiser op 22 juli 2022 met onbekende bestemming is vertrokken. Verweerder heeft in zijn verweerschrift terecht gewezen op de omstandigheid dat uit het besluit van 10 augustus 2022 is op te maken dat de asielaanvraag van eiser om deze reden buiten behandeling is gesteld. Dit besluit staat in rechte vast. Hieruit volgt dan ook dat deze zware grond feitelijk juist is. Zware grond 3i acht de rechtbank ook feitelijk juist, nu eiser geen daadwerkelijke asielwens heeft geuit in Nederland en hij heeft verklaard dat hij niet wenst mee te werken aan zijn terugkeer naar Turkije.
19. Eiser voert aan dat hij voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring heeft verklaard gehuwd te zijn met een Duitse vrouw. Dit gegeven had betrokken dienen te worden bij de vraag of met toepassing van een lichter middel dan de inbewaringstelling kon worden volstaan. Ter onderbouwing legt eiser een kopie van de huwelijksakte en een kopie van het paspoort van zijn echtgenote over.
20. Verweerder heeft terecht geen lichter middel aan eiser opgelegd. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de maatregel van bewaring heeft gemotiveerd dat eiser gehuwd stelt te zijn met een Duitse vrouw, maar dat hij dit niet heeft kunnen aantonen. Gelet op het voorgaande volgt uit de bewaringsgronden dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft in zijn verweerschrift er terecht op gewezen dat niet is gebleken dat eiser op basis van dit aangevoerde huwelijk rechtmatig verblijf heeft op het grondgebied van de lidstaten, waardoor niet op het terugkeerbesluit van 10 augustus 2022 teruggekomen hoeft te worden. Nu eiser heeft verklaard dat hij niet wenst terug te keren naar Turkije, maar verblijf bij zijn gestelde partner in Duitsland beoogt, is terecht geconcludeerd dat toepassing van een lichter middel niet is geïndiceerd. De toepassing van een lichter middel dient immers te leiden tot het daadwerkelijk vertrek van eiser naar zijn land van herkomst. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Plaatsing in het detentiecentrum
21. Niet in geschil is dat eiser niet tijdig (binnen 24 uur na de inbewaringstelling) is uitgeplaatst naar een detentiecentrum. Dit was voor verweerder aanleiding om de maatregel van bewaring op te heffen.Daarom is de maatregel van bewaring vanaf 6 september 2023 onrechtmatig. Het beroep is daarom gegrond.
22. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is niet-ontvankelijk. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is gegrond.
23. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor de duur van twee dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 2 x € 130 (verblijf in een politiecel) = € 260.
24.
Gelet op wat is overwogen in rechtsoverweging 14 en rechtsoverweging 21 bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten betreffende het bestreden besluit 2. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en een wegingsfactor 1).