ECLI:NL:RBDHA:2023:14315

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
NL23.16400
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onjuiste bekendmaking van voornemen in asielprocedure leidt tot vernietiging besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 september 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die de Jemenitische nationaliteit heeft. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had op 2 juni 2023 besloten de asielaanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Polen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. C.W.M. van Breda.

Tijdens de zitting op 6 september 2023 heeft de rechtbank vastgesteld dat het voornemen van verweerder om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen, niet op de juiste wijze was bekendgemaakt. Eiser en zijn gemachtigde hadden het voornemen niet ontvangen, omdat dit niet per fax was verzonden, wat de gebruikelijke werkwijze is. De rechtbank oordeelde dat de handelwijze van verweerder in strijd was met artikel 2:14 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de gemachtigde van eiser niet expliciet had aangegeven per e-mail bereikbaar te zijn.

De rechtbank concludeerde dat eiser door deze onzorgvuldige procedure in zijn belangen was geschaad, omdat hij geen gelegenheid had gehad om een zienswijze in te dienen. Dit gebrek was zo ernstig dat het bestreden besluit niet kon worden gehandhaafd. De rechtbank heeft het besluit van 2 juni 2023 vernietigd en verweerder opgedragen om het voornemen op de juiste wijze aan eiser bekend te maken en hem in de gelegenheid te stellen een zienswijze in te dienen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige procedures in asielzaken en de noodzaak voor bestuursorganen om zich aan de wettelijke vereisten te houden bij de bekendmaking van besluiten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16400

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Habib-Portier),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van
eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Polen verantwoordelijk is voor de
behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 6 september 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen G.M.A. Al-Harbia. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek niet gesloten teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere stukken toe te voegen aan het digitale dossier.
Verweerder heeft het gevraagde stuk in het digitale dossier geplaatst op 6 september 2023. Eiser heeft hierop gereageerd bij bericht van 8 september 2023.
De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op 1 [geboortedag] 1985 en de Jemenitische nationaliteit te
hebben.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de
Vw. [1] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor
bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening [2] is
vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
In dit geval heeft Nederland bij Polen een verzoek om terugname gedaan. Polen heeft dit
verzoek aanvaard.
3. Eiser voert in beroep aan dat verweerder het voornemen van 29 maart 2023 niet rechtsgeldig bekend heeft gemaakt. Hij en zijn gemachtigde hebben dit niet ontvangen. Eiser wijst erop dat het voornemen niet per fax is verzonden. Zijn gemachtigde heeft nooit kenbaar gemaakt dat zij dergelijke stukken per e-mail zou willen ontvangen, wat maakt dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 2:14, eerste lid, van de Awb. [3] De door verweerder overgelegde mailwisseling tussen verweerder en de Raad van Rechtsbijstand over de e-mailbevestiging is irrelevant, nu verzending per fax de gebruikelijke werkwijze is en het voornemen in dit geval desondanks is gemaild. De gemachtigde van eiser is er dan ook niet op bedacht om een voornemen via een e-mail van de Raad van Rechtsbijstand te ontvangen. Eiser wijst ter onderbouwing op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond. [4] Hem is aldus een instantie is onthouden, aldus eiser. Daarom is sprake van een onzorgvuldige procedure. Eiser beroept zich op het gelijkheidsbeginsel en wijst daarbij op drie volgens hem vergelijkbare zaken waar het voornemen evenmin rechtsgeldig bekend was gemaakt. Tot slot heeft eiser nog informatie van VluchtelingenWerk Nederland van 8 juli 2023 en de bevestiging van een afspraak bij een verpleegkundige overgelegd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Ingevolge artikel 2:14, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is.
5. De rechtbank stelt vast dat het voornemen van 29 maart 2023 niet per fax is verzonden aan de gemachtigde van eiser. Uit het dossier blijkt dat het voornemen vervolgens door een medewerker van de Raad van Rechtsbijstand is verstuurd per e-mail aan de gemachtigde van eiser. Niet in geschil is dat de gemachtigde van eiser niet expliciet kenbaar heeft gemaakt dat zij per e-mail bereikbaar is. Dit maakt dat de handelwijze van verweerder in strijd is met artikel 2:14, eerste lid, van de Awb en dat verweerder niet heeft kunnen volstaan met het verzenden van het voornemen per e-mail. Verweerder heeft het voornemen dan ook niet op de juiste wijze uitgereikt of toegezonden.
6. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [5] volgt dat de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen een essentieel onderdeel is van de besluitvormingsprocedure. [6] Eiser heeft van deze mogelijkheid geen gebruik kunnen maken en is door de onzorgvuldige gang van zaken dan ook evident in zijn belangen geschaad. Concluderend is het bestreden besluit daarom genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
7. De rechtbank acht dit gebrek zodanig zwaar dat dit niet kan worden gepasseerd. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Hetgeen eiser voor het overige heeft aangevoerd behoeft daarom geen bespreking. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Verweerder zal het voornemen alsnog op de juiste wijze aan eiser bekend moeten maken en hem in de gelegenheid moeten stellen een zienswijze in te dienen. Daarna zal verweerder een nieuw besluit moeten nemen.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1). Geen vergoeding wordt toegekend voor de schriftelijke reactie van 8 september 2023 van eiser nu hierin niet wordt voorzien in de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 2 juni 2023;
- draagt verweerder op om opnieuw te beslissen op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674 (zestienhonderdvierenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Uitspraak van 8 juli 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:5207.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Zie de uitspraken van 10 oktober 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AH9079 en 31 juli 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB1457.