ECLI:NL:RBDHA:2023:14301

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
NL23.6993
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.M.H. van der Poort - Schoenmakers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak zonder spoedeisend belang

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker afgewezen. De verzoeker had een aanvraag voor een verblijfsvergunning onder de beperking 'arbeid als zelfstandige' ingediend, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 7 februari 2023 was afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij stelt dat er een spoedeisend belang is. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 augustus 2023 behandeld, waarbij zowel verzoeker als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het enkele feit dat verzoeker door de afwijzing van zijn aanvraag niet als zelfstandige kan werken, niet voldoende is om te spreken van een spoedeisend belang. Ook de gemaakte reiskosten voor de heen- en terugreis zijn niet voldoende om dit belang te onderbouwen. De voorzieningenrechter wijst erop dat verzoeker bij zijn aanvraag geen KvK-uittreksel heeft overgelegd, wat een vereiste is volgens de geldende beleidsregels. Dit gebrek aan onderbouwing van de aanvraag, samen met het feit dat verzoeker sinds april 2023 geen contact meer heeft gehad met zijn gemachtigde, leidt tot de conclusie dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft.

De voorzieningenrechter besluit daarom om het verzoek om een voorlopige voorziening af te wijzen. Tevens wordt bepaald dat verweerder geen proceskosten hoeft te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6993

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Uzumcu),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Metalsi).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker.
1.1.
Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ bij besluit van 7 februari 2023 afgewezen. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 augustus 2023 op zitting behandeld. Verzoeker en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Is er een spoedeisend belang?
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist.
4. Verzoeker stelt dat er een spoedeisend belang is omdat verweerder heeft besloten dat het bezwaar geen schorsende werking heeft. Als gevolg hiervan is verzoeker niet in staat zijn werkzaamheden als zelfstandige in Nederland voort te zetten. Bovendien wordt hij financieel benadeeld omdat hij ten onrechte voor de heen- en terugreis kosten heeft moeten maken.
5. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat er geen spoedeisend belang is. Dat verzoeker kosten heeft moeten maken voor de heen- en terugreis komt voor rekening en risico van verzoeker zelf. Verder voert verweerder geen actief uitzet beleid, nog daargelaten dat niet bekend is waar verzoeker zich bevindt.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het enkele gegeven dat verweerder door de afwijzing van zijn aanvraag niet als zelfstandige in Nederland kan werken, geen spoedeisend belang meebrengt. Ook het feit dat eiser reiskosten heeft gemaakt en nog moet maken voor de terugreis betekent niet dat er een spoedeisend belang is.

Heeft het bezwaar redelijke kans van slagen?

7. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende. Tussen partijen is niet in geschil dat verzoeker bij zijn aanvraag geen uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK-uittreksel) heeft overgelegd. Uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [1] volgt dat verweerder van eiser mag verwachten dat hij zijn aanvraag onderbouwt volgens de vereisten die in het beleid [2] zijn gesteld. Hieruit volgt dat verzoeker een KvK-uittreksel dient te overleggen. Dit heeft verzoeker niet gedaan. Ook heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat het ondernemingsplan te summier en in algemene bewoordingen is opgesteld en niet aan de vereisten voldoet die in het beleid zijn gesteld. Verder is niet gesteld en ook niet gebleken is dat verzoeker nog in de bezwaarfase met de vereiste documenten komt om de aanvraag te completeren. De gemachtigde van verzoeker heeft ter zitting meegedeeld dat hij sinds april 2023 geen contact meer heeft kunnen krijgen met verzoeker. Het bezwaar heeft daarom geen redelijke kans van slagen zodat de voorlopige voorziening ook om die reden moet worden afgewezen.
8. De conclusie is dat voorlopige voorziening moet worden afgewezen.
9. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort - Schoenmakers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1326.
2.Zie paragraaf B6/4.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).