ECLI:NL:RBDHA:2023:14299

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
NL23.6905
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag duurzaam verblijf voor burgers van de Unie op basis van artikel 8.17 Vreemdelingenbesluit 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Marokkaanse nationaliteit houder, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een document 'duurzaam verblijf burgers van de Unie', welke door de staatssecretaris op 28 oktober 2022 werd afgewezen. Het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing werd op 7 februari 2023 ongegrond verklaard, waarna de eiser beroep instelde bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 4 juli 2023 was de eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door een andere gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat de eiser niet voldeed aan de vereisten voor duurzaam verblijf, omdat hij niet vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf had gehad. De eiser stelde dat hij economisch actief was en dat de vijfjaarseis niet voor hem gold, verwijzend naar artikel 8.17, vierde lid, onder c van het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet had aangetoond dat hij zijn werkzaamheden had gestaakt door blijvende arbeidsongeschiktheid. Bovendien werd de stelling van de eiser dat hij sinds 5 juli 2019 rechtmatig verblijf had, door de rechtbank verworpen. De rechtbank concludeerde dat de eiser geen rechtmatig verblijf meer had, omdat zijn referent Nederland had verlaten.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier, en werd openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6905

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Ercan).

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag tot afgifte van een document ‘duurzaam verblijf burgers van de Unie’, afgewezen.
Bij besluit van 7 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1957 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Eiser heeft een aanvraag tot afgifte van een document ‘duurzaam verblijf burgers van de Unie’, gedaan. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat eiser niet vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf [1] heeft gehad.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Allereerst heeft eiser met de stukken die hij heeft overgelegd wel aangetoond dat hij economisch actief gemeenschapsonderdaan is. Daarnaast geldt de vijf jaar periode niet voor eiser omdat eiser onder artikel 8.17, vierde lid, onder c van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) valt. Verder vindt eiser dat hij sinds 5 juli 2019 rechtmatig verblijf heeft gekregen. Dit blijkt uit het besluit in primo waarin is aangegeven dat de beschikking geen gevolgen heeft voor het huidige verblijfsrecht. Eiser verwijst hiervoor naar een uitspraak [2] van de rechtbank Amsterdam.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. Met ingang van 25 oktober 2016 heeft eiser een afgeleid verblijfsrecht van referent. Referent is op 5 juli 2019 vertrokken uit Nederland. Daarmee eindigt in beginsel het verblijfsrecht van eiser. Niet in geschil is dat eiser niet langer dan vijf jaar onafgebroken verblijf heeft gehad. Eiser doet een beroep op artikel 8.17, vierde lid, onder c van het Vb 2000. De rechtbank is van oordeel dat hoewel eiser twee jaar ononderbroken verblijf in Nederland heeft gehad, hij op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat hij zijn werkzaamheden heeft gestaakt als gevolg van blijvende arbeidsongeschiktheid. Het beroep slaagt niet.
4. De stelling van eiser dat hij op 5 juli 2019 rechtmatig verblijf heeft gekregen, volgt de rechtbank niet. Hoewel het slordig is van verweerder om in het primaire besluit op te nemen dat de beschikking geen gevolgen heeft voor het huidige verblijfsrecht, maakt dit niet dat eiser daarmee verblijfsrecht krijgt. Uit het gehele besluit blijkt immers duidelijk dat eiser geen rechtmatig verblijf meer heeft, omdat zijn referent met ingang van die datum is vertrokken uit Nederland.
5. Voor zover eiser heeft betoogd dat er sprake is van gelijke gevallen met de zaak uit Amsterdam volgt de rechtbank eiser daarin niet. In die zaak had verweerder in het kader van de belangenafweging bepaald dat artikel 8.13 van het Vb 2000 ook na het vertrek van referent op eiseres van toepassing blijft. Hiervan is in deze zaak geen sprake.
Wat is de conclusie?
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van Richtlijn 2004/38.
2.Zie de uitspraak van 14 januari 2020 van de rechtbank Amsterdam, ECLI:NL:RBDHA:2020:1229.