ECLI:NL:RBDHA:2020:1229

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2020
Publicatiedatum
17 februari 2020
Zaaknummer
AWB 19 / 5589
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van langdurig EU-verblijf aan ex-echtgenoot na beëindiging huwelijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Filipijnse vrouw, had een aanvraag ingediend voor een document voor duurzaam verblijf in Nederland op basis van haar huwelijk met een Poolse man. De aanvraag werd afgewezen omdat de staatssecretaris stelde dat het verblijfsrecht van eiseres was geëindigd toen haar echtgenoot op 25 mei 2016 uit de Basisregistratie Personen (Brp) was uitgeschreven. Eiseres betwistte deze vaststelling en voerde aan dat zij rechtmatig verblijf had op basis van haar huwelijk, dat meer dan drie jaar had geduurd.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had vastgesteld dat het verblijfsrecht van eiseres was geëindigd. De rechtbank volgde de redenering van eiseres dat de uitschrijving van haar echtgenoot pas op 15 maart 2017 had plaatsgevonden, na de indiening van het echtscheidingsverzoek. De rechtbank concludeerde dat eiseres voldeed aan de voorwaarden voor het behoud van haar verblijfsrecht, zoals vastgelegd in het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/5589 (beroep)
[persoonsnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 14 januari 2020 in de zaak tussen
[eiseres] ,
geboren op [geboortedatum] 1985, van Filipijnse nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. H.L.M. Lichteveld),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. C. van der Zijde).

Procesverloop

Met het besluit van 4 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 11 april 2018 om afgifte van een document ‘duurzaam verblijf voor burgers van de Unie en hun familieleden’ als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen.
Met het besluit van 27 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Op 21 juli 2019 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 9 december 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen B. Boucher, tolk in de Engelse taal.

Overwegingen

1.1.
Eiseres had EU-verblijfsrecht op grond van artikel 8.13 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 bij haar Poolse echtgenoot (referent) geldig tot 18 juli 2018. Eiseres was van 20 november 2010 tot 29 december 2017 gehuwd met referent.
1.2.
Op 11 april 2018 heeft eiseres een aanvraag gedaan voor afgifte van een document duurzaam EU‑verblijfsrecht. Verweerder heeft naar aanleiding hiervan onderzoek gedaan naar het verblijfsrecht van eiseres en in een separaat besluit van 4 oktober 2018 vastgesteld dat haar verblijfsrecht op 25 mei 2016 is geëindigd, omdat referent met ingang van die datum uit de Basisregistratie Personen (Brp) is uitgeschreven en is geregistreerd als ‘niet-ingezetene’. Met het primaire besluit heeft verweerder vervolgens de aanvraag van eiseres om afgifte van een document duurzaam EU‑verblijfsrecht afgewezen.
1.3.
Eiseres heeft tegen de beide besluiten van 4 oktober 2018 bezwaar gemaakt. In een separaat besluit van 27 juni 2019 heeft verweerder het bezwaar tegen de beëindiging van het rechtmatig EU-verblijf gegrond verklaard. Volgens verweerder is artikel 8.15, vierde lid, van het Vb 2000, op grond waarvan het verblijfsrecht na een echtscheiding bij een huwelijk van minimaal drie jaar behouden blijft, niet van toepassing, omdat referent per 25 mei 2016 al geen verblijfsrecht meer had in Nederland. Verweerder heeft echter in het kader van de belangenafweging bepaald dat artikel 8.13 van het Vb 2000 ook na het vertrek van referent op eiseres van toepassing blijft. Dit leidt volgens verweerder echter niet tot toewijzing van de aanvraag tot afgifte van het document duurzaam verblijf, omdat eiseres niet aan de voorwaarden hiervoor voldoet.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit dan ook ongegrond verklaard. Volgens verweerder heeft eiseres geen vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf bij een EU-burger, omdat referent al in 2016 is uitgeschreven uit de Brp. Eiseres komt daarom niet in aanmerking voor een document ‘duurzaam verblijf burgers van de Unie’.
3. Eiseres voert in beroep primair aan dat verweerder ten onrechte heeft vastgesteld dat referent op 25 mei 2016 uit Nederland vertrokken is. De gemeente heeft het besluit tot uitschrijving van referent uit de Brp pas op 15 maart 2017 genomen, de dag nadat het echtscheidingsverzoek was ingediend. Referent heeft de dag daarvoor nog een referteverklaring ondertekend op het kantoor van de gemachtigde. Subsidiair voert eiseres aan dat zij wel vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat verweerder ten onrechte heeft vastgesteld dat referent op 25 mei 2016 uit Nederland is vertrokken. Verweerder mag in dit geval afgaan op de registratie in de Brp, omdat eiseres niet heeft aangegeven en onderbouwd waar referent in de periode daarna heeft verbleven.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder eiseres aansluitend aan de vastgestelde datum van vertrek van referent rechtmatig verblijf op grond van artikel 8.13 van het Vb 2000 heeft gegeven. Dit maakt dat artikel 8.17 van het Vb 2000 van toepassing is. Naar het oordeel van de rechtbank is het ongewenst om onderscheid te maken tussen feitelijk en juridisch rechtmatig verblijf op grond van artikel 8.13 van het Vb 2000. De wet biedt daarvoor geen grondslag. Eiseres was op het moment van de echtscheiding meer dan drie jaar gehuwd. Daarnaast heeft zij aangetoond dat zij als werknemer over voldoende middelen van bestaan beschikt. Zij voldoet daarom aan de voorwaarden voor behoud van het verblijfsrecht als bedoeld in artikel 8.15, vierde en vijfde lid, van het Vb 2000. Verweerder had dan ook de aanvraag om duurzaam EU-verblijfsrecht niet mogen afwijzen.
6. Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond is. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
7.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht moet vergoeden.
7.2.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 525,-, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen, rechter, in aanwezigheid van mr. L. El Ouardiji, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2020.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

BIJLAGE

Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 8.13
1. De vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, die niet de nationaliteit bezit van een staat als bedoeld in het eerste lid van dat artikel, heeft langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf in Nederland, voor zover hij in Nederland verblijft bij een vreemdeling als bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, onder a, b of c.
(…)
Artikel 8.15
4. Onverminderd het vijfde lid eindigt het rechtmatig verblijf evenmin door de ontbinding of nietigverklaring van het huwelijk of de beëindiging van het geregistreerde partnerschap:
a. indien het huwelijk voor het begin van de gerechtelijke procedure tot scheiding of nietigverklaring, onderscheidenlijk het partnerschap voor beëindiging daarvan, ten minste drie jaar heeft geduurd, waarvan de vreemdeling ten minste één jaar in Nederland heeft verbleven;
(…)
5. In afwijking van het tweede lid, onder a, en het vierde lid, blijft het rechtmatig verblijf van de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, die niet de nationaliteit van een staat bezit als bedoeld in het eerste lid van dat artikel, onderworpen aan de voorwaarde dat hij voor zichzelf en zijn familieleden over voldoende middelen van bestaan beschikt om te voorkomen dat zij ten laste komen van het sociale bijstandsstelsel, tenzij hij het duurzaam verblijfsrecht, bedoeld in artikel 8.17 heeft verkregen, of is aangetoond dat hij:
a. werknemer of zelfstandige is;
b. voor zichzelf en zijn familieleden beschikt over voldoende middelen van bestaan om te voorkomen dat zij tijdens hun verblijf in Nederland ten laste komen van de algemene middelen, en beschikt over een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt;
(…)
Artikel 8.17
1. Duurzaam verblijfsrecht in Nederland heeft:
(…)
b. de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, die gedurende vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf heeft gehad bij een vreemdeling als bedoeld onder a, waarbij mede wordt betrokken de periode waarin hij voldeed aan de voorwaarden van artikel 8.15, vijfde lid, onder a, b of c.