ECLI:NL:RBDHA:2023:14294

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
NL22.23170
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en afwijzing aanvraag op basis van huiselijk geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Surinaamse vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf als familie- of gezinslid', maar haar aanvraag om deze vergunning te wijzigen naar 'niet-tijdelijke humanitaire gronden' werd afgewezen. De staatssecretaris trok de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht in, omdat de relatie met haar ex-partner, op basis van een verklaring van deze ex-partner, als verbroken werd beschouwd per 20 juli 2021. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de intrekking onterecht was, omdat zij had aangetoond dat er sprake was van huiselijk geweld.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in beginsel mocht uitgaan van de verklaring van de ex-partner en dat het aan eiseres was om aan te tonen dat de relatie op een later moment was verbroken. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd van huiselijk geweld en dat de intrekking van de verblijfsvergunning op goede gronden was gedaan. Eiseres had ook een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen connexiteit meer was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.23170 (beroep) en NL22.23172 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Erik),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Latul).

Procesverloop

Bij besluit van besluit van 23 maart 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor het wijzigen van de verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ in een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ afgewezen. Ook heeft verweerder de verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf als familie-of gezinslid’ met terugwerkende kracht ingetrokken vanaf 20 juli 2021.
Bij besluit van 28 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
1. Eiseres heeft de Surinaamse nationaliteit. Eiseres is met ingang van 25 juli 2018 in bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] (hierna: ex-partner). Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor het wijzingen van het doel van haar vergunning.
2. Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken, omdat gelet op de verklaring van de ex-partner de relatie vanaf 21 juli 2021 is verbroken. Daarbij heeft eiseres niet aangetoond dat huiselijk geweld heeft geleid tot verbreking van de relatie. Verder is de afwijzing niet in strijd met artikel 8 van het EVRM.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Eiseres vindt dat verweerder ten onrechte met ingang van 21 juli 2021 de verblijfsvergunning heeft ingetrokken. De melding van haar ex-partner aan verweerder dat de relatie per 21 juli 2021 is verbroken, betreft een boze daad en verweerder mocht hier niet zonder meer van uitgaan. Eiseres en referent hebben immers tot 2 december 2021 samengewoond. Eiseres verwijst hierbij naar een uitspraak van de rechtbank. [1] Verder is de aanvraag ten onrechte afgewezen. Eiseres heeft wel degelijk aannemelijk gemaakt dat er sprake was van huiselijk geweld. Zij heeft meerdere stukken overgelegd waaruit dit blijkt. Eiseres doet ook een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Verder is het besluit in strijd met artikel 8 van het EVRM. [2] Tot slot heeft verweerder onjuiste gevolgen in het besluit vermeld waardoor er onnodig een verzoekschrift is ingediend. Gelet hierop dient verweerder te worden veroordeeld in de proceskosten.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Intrekking van de verblijfsvergunning
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de relatie tussen eiser en haar ex-partner inmiddels is verbroken. Ter discussie staat met ingang van welke datum die relatie is verbroken.
4.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder in beginsel mag uitgaan van de juistheid van de verklaring van haar ex-partner, als die van eiseres zelf dat de relatie is verbroken en dat het op de weg van eiseres ligt om de feiten en omstandigheden aannemelijk te maken dat er sprake is van een duurzame en exclusieve relatie. [3]
4.2.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de partnerschapsrelatie op een later moment is verbroken dan vanaf 20 juli 2021. Het standpunt van eiseres dat zij tot 2 december 2021 nog met haar ex-partner heeft samengewoond maakt niet dat de relatie niet verbroken is. Het is de eigen keus van eiseres geweest om langer samen te wonen met haar ex-partner. De stelling dat de ex-partner van eiseres de melding heeft gedaan om de kwetsbaarheid van eiseres te vergroten is niet met nadere stukken onderbouwd.
4.3.
Gelet op het voorgaande is verweerder er op goede gronden van uitgegaan dat de relatie tussen eiseres en haar ex-partner met ingang van 20 juli 2021 is verbroken. Daarmee voldoet eiseres met ingang van 20 juli 2021 niet meer aan de voorwaarden van de beperking waaronder de verblijfsvergunning aan haar is verleend. [4] Verweerder heeft daarom de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht kunnen intrekken.
Afwijzing aanvraag
5. Een verblijfsvergunning op niet tijdelijke humanitaire gronden kan volgens het beleid [5] van verweerder worden verleend als er sprake is van aantoonbaar ondervonden (seksueel) geweld binnen de familie. Volgens het beleid [6] van verweerder accepteert verweerder als bewijsmiddel van huiselijk geweld recente bescheiden van de politie, waarbij bij de politie aannemelijk gemaakt moet zijn dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres onvoldoende (met objectieve gegevens) aannemelijk heeft gemaakt dat zij slachtoffer is geworden van huiselijk geweld en om die reden haar relatie is verbroken.
Uit het politiesysteem blijkt immers niet dat er meldingen zijn die door de politie als huiselijk geweld zijn aangemerkt of door de politie als huiselijk geweld zijn geregistreerd. Zo staat er in de melding van 17 april 2020 alleen dat er een ruzie is geweest. Eiseres heeft aangegeven dat het niet goed ging met de relatie omdat zij haar ex-partner verdenkt van vreemdgaan. In de melding is door de politie niets geregistreerd over het gestelde huiselijk geweld. Ook ten aanzien van de overgelegde gegevens en stukken heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat daaruit onvoldoende objectief blijkt dat het door eiseres gestelde huiselijk geweld heeft plaatsgevonden. Uit de informatie afkomstig van Perspektief volgt niet dat deze op andere informatie is gebaseerd dan op de verklaringen van eiseres zelf. Verder blijkt hieruit niet dat Perspektief een eigen inschatting heeft gemaakt van de situatie.
5.2.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. De zaak die eiseres noemt, waarbij wel een verblijfsvergunning is verleend, verschilt van haar zaak. In de aangehaalde zaak is, anders dan in haar zaak, wel sprake van een brief van de politie waarin geregistreerde meldingen van huiselijk geweld zijn opgenomen.
Artikel 8 van het EVRM
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft alle relevante feiten en omstandigheden betrokken. De belangenafweging is niet ten onrechte in het nadeel van eiseres uitgevallen. Met name geldt hierbij dat de relatie met de ex-partner is verbroken en dat eiseres een eigen keuze heeft haar zoon Yash, die nog heel jong is, mee naar Suriname te nemen. Verder heeft eiseres een verblijfsrecht op grond van een EU verblijfsdocument.
Rechtsgevolg van de beschikking
7. De rechtbank merkt op dat in het bestreden besluit inderdaad een verkeerd rechtsgevolg is opgenomen. De rechtbank is echter van oordeel dat eiseres niet in haar belangen is geschaad. Zowel uit het besluit van 23 maart 2022 als uit het besluit van 28 oktober 2022 blijkt duidelijk dat eiseres een verblijfsdocument EU/EER heeft gekregen en op grond hiervan rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Daarnaast heeft eiseres al die tijd een professionele rechtsbijstand gehad.
Wat is de conclusie?
8. Het beroep is ongegrond.
9. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er niet langer sprake is van connexiteit. [7]
10. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 april 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:5270.
2.Verdrag voor de Rechten van de Mens.
3.Zie artikel 3.14, aanhef en onder b van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000).
4.Zie de artikelen 3.13 en 3.14 van het Vb en paragraaf B7/3.5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000).
5.Zie paragraaf B9/11 van de Vc 2000.
6.Zie paragraaf B9/20.2 van de Vc 2000.
7.Op grond van artikel 8:81 van de Awb en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.