ECLI:NL:RBDHA:2023:14293

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
NL22.22525
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van mvv-aanvraag op basis van jongvolwassenenbeleid en belangenafweging onder artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, bestaande uit een moeder en haar kinderen van Syrische afkomst, hebben een aanvraag ingediend voor verblijf als familie- of gezinslid op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De aanvraag werd afgewezen omdat de staatssecretaris van mening was dat er geen sprake was van een familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM, aangezien de referent, de zoon en broer van de eisers, al lange tijd in zijn eigen levensonderhoud voorziet en niet onder het jongvolwassenenbeleid valt. De rechtbank heeft het beroep van de eisers op 8 mei 2023 behandeld, waarbij de referent en de gemachtigde van de eisers aanwezig waren. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat de referent niet voldeed aan de voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid, omdat hij sinds 2014 zelfstandig leeft en geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie heeft met zijn moeder en zussen. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging die door de staatssecretaris was gemaakt, waarbij de belangen van de eisers werden afgewogen tegen het economisch belang van de Nederlandse staat, voldoende was onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er geen sprake was van een hechte persoonlijke band tussen de referent en zijn familieleden, en dat de afwijzing van de aanvraag dus terecht was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eisers ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter J.J.P. Bosman, in aanwezigheid van griffier R.S. Ouertani, en werd openbaar gemaakt op 2 oktober 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.22525

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres 1] , V-nummer: [v-nummer 1] , eiseres 1

[eiseres 2] ,V-nummer: [v-nummer 2] , eiseres 2
[eiseres 3] ,V-nummer: [v-nummer 3] , eiseres 3
[eiser] ,V-nummer: [v-nummer 4] , eiser 1
(gemachtigde: mr. M.M. Volwerk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Latul).

Procesverloop

Bij besluit van 4 november 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot verlening van een mvv [1] voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid op grond van artikel 8 van het EVRM [2] ’ afgewezen.
Bij besluit van 27 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2023 op zitting behandeld. Referent was aanwezig met de gemachtigde van eisers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
1. Eiseres 1 is de moeder van referent. Eiseres 2 is de meerderjarige zus van referent. Eiseres 3 en eiser 1 zijn het zusje en broertje van referent. Eiseres en haar kinderen hebben de Syrische nationaliteit. Zij willen graag verblijven bij de zoon dan wel broer, [naam] (referent), op grond van artikel 8 van het EVRM.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat tussen eiseres en referent geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Referent valt namelijk niet onder het jongvolwassenenbeleid, omdat hij al lange tijd in zijn eigen levensonderhoud voorziet. Ook is er geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referent en zijn moeder. Verder is geen sprake zijn van een hechte persoonlijke band tussen referent en zijn broer en zus en is geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referent en zijn meerderjarige zus. In het kader van artikel 8 van het EVRM heeft verweerder wel een belangenafweging gemaakt, maar deze is in het nadeel van eisers uitgevallen.
Wat vinden eisers in beroep?
3. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit. Zij vinden allereerst dat referent wel degelijk onder het jongvolwassenenbeleid valt, omdat hij niet vrijwillig is vertrokken. Ook is er sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Eisers zijn afhankelijk van referent omdat hij hen financieel ondersteunt en zij medische problemen hebben. Ten aanzien van de belangenafweging vinden eisers dat deze ten onrechte in hun nadeel is uitgevallen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Jongvolwassenenbeleid
4. Uit het beleid [3] van verweerder volgt dat verweerder uitsluitend aanneemt dat sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, als het meerderjarige kind:
  • jongvolwassen is;
  • met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
  • niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
  • geen zelfstandig gezin heeft gevormd door het aangaan van een huwelijk of relatie.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing is op referent. Verweerder heeft er in dit kader op kunnen wijzen dat referent al sinds 2014 zonder zijn moeder, zussen en broertje leeft. Daarnaast heeft verweerder van belang mogen achten dat referent in zowel Turkije als Nederland in zijn eigen onderhoud voorziet. Verweerder heeft, anders dan eisers stellen, voldoende in zijn oordeel betrokken dat referent op zijn 21e het gezin heeft verlaten vanwege de oorlog in Syrië. Verweerder heeft daarom terecht geconcludeerd dat referent niet voldoet aan de voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid zoals omschreven in de Vc 2000 [4] .
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
6. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [5] volgt dat het al dan niet bestaan van ‘een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie’ tussen een meerderjarig kind en diens ouder(s) in essentie een kwestie van feitelijke aard is en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Elementen zoals financiële of materiële afhankelijkheid, de gezondheid van een van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst kunnen bij de beoordeling van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden van belang zijn. Verweerder mag hierbij zwaarwegend maar niet doorslaggevend gewicht toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven. Verder volgt uit vaste rechtspraak [6] dat verweerder daarbij de vraag mag betrekken of de banden tussen een vreemdeling en een referent zo sterk zijn dat de vreemdeling zonder de referent niet in staat is om zelfstandig te functioneren.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eisers en referent. Verweerder heeft van belang mogen achten dat referent al sinds 2014 buiten Syrië verblijft en dat hij zich sindsdien zelfstandig voldoende staande heeft kunnen houden. Eisers hebben geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat ze afhankelijk zijn van referent. Verweerder heeft niet ten onrechte betrokken dat de moeder en meerderjarige zus van referent medische problemen hebben, maar dat uit de overgelegde medische documenten niet blijkt dat zij voor hun verzorging specifiek afhankelijk zijn van referent. Verweerder heeft er in dit kader ook op kunnen wijzen dat de broer en zussen van referent ook nog bij de ouders wonen en dat niet is gebleken dat zij of anderen niet voor de moeder kunnen zorgen. Tot slot begrijpt de rechtbank dat eiser zijn familie mist en daar klachten door ervaart, echter betekent dat niet dat eiser meer dan gebruikelijk afhankelijk is van hen.
Belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder alle relevante gegevens en belangen van eisers in het kader van artikel 8 van het EVRM kenbaar afgewogen tegen het economisch belang van de Nederlandse staat en voldoende gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
7.1.
In de belangenafweging is in het voordeel van eisers meegewogen dat er sprake is van een objectieve belemmering om het familie- en gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen. Ook de aspecten van openbare orde zijn in het voordeel meegewogen. Verweerder heeft in het nadeel van eisers kunnen meewegen dat er geen sprake is van een familie- of gezinsleven. Referent woont al sinds 2014 zonder zijn moeder en broer en zussen. Daarbij heeft verweerder van belang kunnen vinden dat eisers een beroep zullen doen op de openbare kas. Dat referent lange tijd een uitkering heeft ontvangen op grond van de Participatiewet is niet ten onrecht in het nadeel van eisers meegewogen. Weliswaar werkt eiser nu, maar dat doet er niet aan af. Tot slot is niet gebleken dat tussen referent en zijn minderjarige broer en zus, sprake is van hechte persoonlijke banden.
Wat is de conclusie?
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
4.Paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 6 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:695, en 16 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:758.