ECLI:NL:RBDHA:2023:14244

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 september 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
SGR 22/7023
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door de Belastingdienst Apeldoorn, en het UWV. De zaak betreft de toekenning van een WIA-uitkering aan een werkneemster die zich op 18 september 2018 ziekmeldde. Het UWV had de werkneemster met ingang van 15 september 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar stelde dat zij volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt was. Eiser, de werkgever, was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de werkneemster wel degelijk volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de eerdere beslissing van 12 mei 2022 in acht genomen, waarin was geoordeeld dat het UWV onvoldoende had gemotiveerd dat de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster niet duurzaam was. In de huidige procedure heeft de rechtbank de medische situatie van de werkneemster op de datum in geding, 15 september 2020, beoordeeld. De verzekeringsarts B&B heeft aanvullend gerapporteerd en informatie opgevraagd bij de behandelend psycholoog en psychiater. De rechtbank concludeert dat de verzekeringsarts voldoende heeft toegelicht waarom de volledige arbeidsongeschiktheid op dat moment niet duurzaam was.

De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft geweigerd om de werkneemster een IVA-uitkering toe te kennen, omdat de werkneemster op de datum in geding volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt was. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt in deze procedure. De rechtbank heeft ook bepaald dat de proceskosten niet vergoed worden, aangezien eiser in beroep geen gelijk heeft gekregen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7023

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

Staatssecretaris van Financiën; Belastingdienst Apeldoorn, uit Apeldoorn, eiser

(gemachtigden: mr. [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. E.F.D.A. Römgens).

Inleiding

Het UWV heeft op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) [naam] (de werkneemster van eiser) met ingang van 15 september 2020 een loongerelateerde WGA [1] -uitkering toegekend, waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld op 80 tot 100%.
In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven (de beslissing op bezwaar van 12 november 2020).
In de uitspraak van 12 mei 2022 heeft de rechtbank Den Haag het beroep van eiser gegrond verklaard en geoordeeld dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van de werkneemster niet ook duurzaam was. De rechtbank heeft de beslissing op bezwaar van 12 november 2020 vernietigd en bepaald dat het UWV een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen.
Het UWV heeft op 30 september 2022 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar van 30 september 2022 (het bestreden besluit).
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B).
De werkneemster heeft toestemming gegeven om medische gegevens te delen met haar werkgever.
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
Wat ging aan deze procedure vooraf
1. De werkneemster was bij eiser werkzaam als medewerker administratie voor gemiddeld 30 uur per week. Op 18 september 2018 heeft de werkneemster zich ziekgemeld. Vervolgens heeft zij een aanvraag gedaan voor een WIA-uitkering.
2. Hierna zijn de besluiten genomen zoals deze in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV vindt dat de werkneemster op 15 september 2020 volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is en heeft daarom besloten om een loongerelateerde WGA-uitkering aan haar toe te kennen.
4. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts B&B van 23 september 2022.

Wat vindt eiser

5. Eiser is het niet eens met het UWV. Volgens eiser moet het uitgevoerde onderzoek tot aanpassing van het arbeidsongeschiktheidspercentage leiden. Hij stelt dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is en dat de werkneemster wel volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Eiser vindt dat de duurzaamheid onvoldoende gemotiveerd is. De verzekeringsarts B&B heeft geen concrete argumenten vermeld op basis waarvan verbetering binnen de gestelde termijn te verwachten is. Het enkel suggereren dat er door behandeling geen sprake meer zal zijn van geen benutbare mogelijkheden is onvoldoende. Verder ontbreekt motivering voor de behandelingen genoemd in het rapport van
10 november 2020. De verzekeringsarts B&B vermeld volgens eiser niet op grond waarvan hij tot de conclusie komt dat de huidige behandeling binnen een jaar tot verbetering zal leiden. De conclusie van de verzekeringsarts B&B sluit niet aan bij de visie van de behandelaar. Het UWV heeft ook geen bottleneck-analyse verricht, om vast te stellen of de werkneemster met de restbeperkingen wel structurele verdiencapaciteit heeft. Als laatste had de verzekeringsarts B&B aan de behandelaren moeten vragen of de verwachting ten aanzien van het herstel is uitgekomen.

Wat vindt de rechtbank

6. Om in aanmerking te komen voor een IVA-uitkering moet vast komen te staan dat de werkneemster volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt, wanneer diegene als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Op grond van het derde lid van dit artikel wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
7. Indien herstel niet is uitgesloten moet de verzekeringsarts beoordelen of er sprake is van een meer dan geringe kans op herstel op lange termijn. Als dit niet het geval is, dan is er alsnog sprake van duurzaamheid. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [2] (CRVB) moet deze beoordeling van de herstelkansen in het eerste jaar en later worden gedaan aan de hand van een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden. Indien herstel afhankelijk is van een (ingezette) medische behandeling, moet de verzekeringsarts onderbouwen wat het resultaat daarvan specifiek voor de werkneemster betekent. Als de verzekeringsarts aanneemt dat er in het eerste jaar een geringe kans op herstel is, maar in de jaren daarna een meer dan geringe kans, dient hij dat concreet en toereikend te onderbouwen.
8. Eiser heeft aangevoerd dat het onderzoek in bezwaar en beroep tot aanpassing van het arbeidsongeschiktheidspercentage moet leiden en dat de werkneemster volledig (en duurzaam) arbeidsongeschikt moet worden verklaard. De rechtbank merkt op dat de werkneemster in het bestreden besluit al volledig arbeidsongeschikt is verklaard. De rechtbank ziet dan ook niet in welke aanpassing van het arbeidsongeschiktheidspercentage eiser beoogt. De rechtbank zal dit verder onbesproken laten.
9. De vraag is of het UWV terecht stelt dat de werkneemster volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Een belangrijk punt is dat het gaat om de medische situatie ten tijde van de datum in geding, 15 september 2020.
10. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 mei 2022 heeft de verzekeringsarts B&B aanvullend gerapporteerd. De verzekeringsarts B&B heeft informatie opgevraagd bij de behandelend psycholoog en psychiater en heeft hierop gereageerd in het rapport van 23 september 2022. De verzekeringsarts B&B geeft aan dat is gevraagd naar het behandelverloop, de behandeldoelen en de prognose rond
15 september 2020. Uit de ontvangen informatie komen geen evident andere medische gegevens naar voren dan al bekend was. Met de ingezette behandeling wordt toegewerkt naar meer zelfstandigheid en het vergroten van de actieradius. Ook worden de resterende traumatische ervaringen behandeld. De verzekeringsarts B&B begrijpt dat de werkneemster meer inzicht heeft gekregen en in het veranderingsgerichte proces kwam, wat volgens de verzekeringsarts B&B impliceert dat de werkneemster in staat is om baat te hebben bij de behandeling. De verwachting is dat de werkneemster op termijn minder afhankelijk van anderen zal zijn en ook zelfstandig het huis uit kan gaan. De verbetering zal in kleine stappen plaatsvinden en langere tijd nodig hebben. Dit zou ertoe leiden dat er geen disfunctioneren is op alle drie niveaus, waardoor de werkneemster ook niet meer volledig arbeidsongeschikt zal zijn op medische gronden. Wel zullen er waarschijnlijk restbeperkingen blijven, maar het is niet aan te geven welke en in welke mate.
11. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts B&B voldoende heeft toegelicht waarom op 15 september 2020 de volledige arbeidsongeschiktheid nog niet duurzaam is. In de uitspraak van 12 mei 2022 is overwogen dat de motivering onvoldoende was toegespitst op het geval van de werkneemster. De rechtbank vindt dat de motivering daar nu wel aan voldoet. De verzekeringsarts B&B heeft informatie opgevraagd bij de behandelaren en dit betrokken in zijn beoordeling. De rechtbank kan volgen dat de toename van inzicht bij de werkneemster, zoals beschreven door de behandelaren, ertoe kan leiden dat er geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden, vanwege het niet langer disfunctioneren op de drie niveaus. Daarmee heeft het verwachte resultaat van de behandeling voldoende betekenis voor verbetering van de belastbaarheid. Daar komt bij dat de behandelend psycholoog in de brief van 22 juni 2020 al heeft aangegeven dat de werkneemster de capaciteit bezit om een hoger functioneringsniveau te bereiken. De rechtbank leidt hier uit af dat het verwachte resultaat ook haalbaar is. Verder kan de rechtbank ook volgen dat de verbetering in kleine stappen zal zijn en zodoende langere tijd nodig zal hebben.
12. De verzekeringsarts B&B heeft in het rapport van 8 februari 2023 voldoende weerlegd waarom het standpunt van adviserend verzekeringsarts Schipper (rapport 8 januari 2023) niet gevolgd kan worden. De rechtbank vindt dat de motivering van de verzekeringsarts B&B aan de hand van informatie van de behandelaren, voldoende concreet en toegespitst is op de situatie van de werkneemster. De verzekeringsarts B&B heeft zich gebaseerd op de werkelijke behandeling van de werkneemster. De rechtbank vindt dan ook niet dat de verzekeringsarts B&B overige behandelopties had moeten motiveren. Ook is de verzekeringsarts B&B niet gehouden om de actuele situatie van de werkneemster bij haar beoordeling te betrekken, nu het gaat om de verwachting op 15 september 2020. Ten aanzien van de bottleneck-analyse kan de rechtbank het standpunt van het UWV volgen dat er nog onvoldoende inzicht is in de duurzame beperkingen, waardoor deze analyse niet mogelijk is.

Conclusie en gevolgen

13. Het UWV heeft terecht geweigerd om de werkneemster een IVA-uitkering toe te kennen per 15 september 2020, omdat de werkneemster volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is.
14. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 22 september 2023 door mr. M. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.WGA: Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten.
2.Zie bijvoorbeeld uitspraak van de CRVB, van 24 augustus 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:1885)