ECLI:NL:RBDHA:2023:142
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake bestuurlijke dwangsommen bij asielaanvraag
In deze zaak heeft eiser op 25 maart 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag van 2 september 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 20 mei 2022 de asielaanvraag ingewilligd. Eiser heeft het beroep echter gehandhaafd om te onderzoeken of er bestuurlijke dwangsommen zijn verbeurd. De rechtbank heeft besloten om zonder zitting uitspraak te doen op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat, nu de asielaanvraag is ingewilligd, eiser geen procesbelang meer heeft in het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Daarnaast is de vraag of eiser recht heeft op bestuurlijke dwangsommen aan de orde. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit de toepassing van de artikelen 4:17 tot en met 4:19 van de Awb uit op besluiten over asielaanvragen, waardoor er geen bestuurlijke dwangsommen kunnen worden verbeurd. Eiser heeft desondanks zijn verzoek om vaststelling van verbeurde dwangsommen gehandhaafd.
De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken die de onverenigbaarheid van de Tijdelijke wet met het Unierecht hebben behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de Tijdelijke wet niet in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel, omdat er geen vergelijkbare nationaalrechtelijke procedures zijn. De rechtbank concludeert dat eiser met het beroep niet kan bereiken wat hij wil, waardoor het procesbelang ontbreekt.
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.