ECLI:NL:RBDHA:2023:14182

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
20 september 2023
Zaaknummer
NL23.17800
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen asielbeschikking en procesbelang bij asielstatus

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen zijn inwilligende asielbeschikking van 25 mei 2023. Eiser heeft op 18 juni 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Met het besluit van 25 mei 2023 is aan eiser een asielstatus verleend op grond van artikel 29, eerste lid, sub b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, omdat hij een asielstatus op grond van artikel 29, eerste lid, sub a van de Vw wenst. De rechtbank heeft partijen niet uitgenodigd voor een zitting, omdat dat in deze zaak op grond van de wet niet nodig is. Eiser, geboren in 1999 en van Syrische nationaliteit, heeft een asielstatus op de b-grond, maar wenst deze te wijzigen naar de a-grond, omdat hij meent dat hij daarmee in een gunstigere rechtspositie komt. De rechtbank oordeelt echter dat eiser geen procesbelang heeft bij zijn beroep, omdat de verleende asielvergunning op de b-grond geldig is en er geen bewijs is dat hij met een a-grond in een betere positie zou verkeren. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is wegens het ontbreken van procesbelang en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17800

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. E.H. Bokhorst),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen zijn inwilligende asielbeschikking van 25 mei 2023.
1.1
Eiser heeft op 18 juni 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
1.2
Met het besluit van 25 mei 2023 (bestreden besluit) is aan eiser een asielstatus verleend, op grond van artikel 29, eerste lid, sub b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
1.3
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, omdat hij een asielstatus op grond van artikel 29, eerste lid, sub a van de Vw wenst.
1.4
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5
Eiser heeft een schriftelijke reactie gegeven op het verweerschrift.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak op grond van de wet [1] niet nodig is.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is geboren op [geboortedag] 1999 en heeft de Syrische nationaliteit. Bij het bestreden besluit is aan eiser een asielstatus verleend op grond van artikel 29, eerste lid, sub b van het Vw, ook wel de subsidiaire beschermingsgrond of b-grond genaamd. Eiser heeft beroep ingesteld, omdat hij in aanmerking wenst te komen voor een asielstatus als verdragsvluchteling [2] , ook wel de a-grond genaamd.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser vindt dat aan hem ten onrechte geen verblijfsvergunning asiel op de a-grond is verleend. Anders dan verweerder stelt, heeft eiser momenteel wel degelijk procesbelang bij de beoordeling van de vraag of hij voor een asielstatus op de a-grond in aanmerking komt. Met het verkrijgen van een asielstatus op de a-grond komt eiser in een gunstigere rechtspositie, omdat hij dan een zelfstandig recht heeft om in Nederland te mogen blijven. Met een asielstatus op de b-grond heeft hij enkel ‘een recht om niet weg te hoeven’. Daarnaast stelt eiser dat bij mogelijke intrekking of niet-verlenging van zijn asielstatus in de toekomst, nog enkel geprocedeerd kan worden over de vraag of hij recht heeft op het behoud van de aan hem thans verleende asielstatus op de b-grond. Of hij recht heeft op een asielvergunning op de a-grond is volgens hem op dat toekomstige moment een gepasseerd station en de formele rechtskracht van zijn b-status zal dan worden tegengeworpen. Tot slot hecht eiser weinig waarde aan de toezegging dat bij mogelijke toekomstige intrekking of niet-verlenging in de toekomst de a-status opnieuw beoordeeld kan worden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. In geschil tussen partijen is of eiser belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, nu aan hem al een asielvergunning is verleend. Een belanghebbende, zoals eiser, kan alleen opkomen tegen een besluit als hij daarmee in een gunstigere rechtspositie kan geraken. De rechtbank is van oordeel dat daarvan kennelijk geen sprake is en dat hij daarom geen procesbelang bij zijn beroep heeft. De rechtbank zal hieronder uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
6. Volgens vaste rechtspraak [3] van de hoogste Nederlandse vreemdelingenrechter moet ervan worden uitgegaan dat als aan een vreemdeling een asielvergunning op basis van de b-grond is verleend, de vreemdeling geen procesbelang heeft bij het instellen van een beroep tegen het daaraan ten grondslag liggende besluit, zolang de verleende vergunning geldig is. Er is namelijk slechts sprake van een belang bij de beoordeling van een beroep tegen een dergelijk besluit als de vreemdeling daarmee in een gunstigere rechtspositie zou kunnen komen. Een wijziging van de verleningsgrond van de verblijfsvergunning asiel - van de b-grond naar de a-grond - leidt daar in beginsel niet toe. Dit belang kan wel ontstaan als de vergunning op enig moment zou worden ingetrokken of niet wordt verlengd. De vreemdeling kan daartegen een rechtsmiddel aanwenden en dan ook opkomen tegen het feit dat aan hem geen asielvergunning op basis van de a-grond was verleend. Aan de vreemdeling kan dan niet worden tegengeworpen dat hij dat niet eerder heeft gedaan.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aangetoond waarom hij met een verblijfsvergunning asiel op de a-grond in een betere materiële rechtspositie komt te verkeren dan met de momenteel aan hem verleende verblijfsvergunning asiel op de b-grond. Zowel een asielvergunning voor bepaalde tijd op de a-grond als op de b-grond leiden er namelijk toe dat eiser voor vijf jaar verblijfsrecht heeft in Nederland. De enkele principiële wens om als verdragsvluchteling erkend te worden is onvoldoende om dit oordeel anders te maken. Ook de stelling dat beoordeling van een mogelijke asielstatus op de a-grond voor de toekomst onmogelijk is en dat formele rechtskracht wordt tegengeworpen, volgt de rechtbank niet. Bij een eventuele intrekking of niet-verlenging kan de vraag of eiser op de a-grond asiel had moeten worden verleend, alsnog aan de orde komen. Dat eiser weinig waarde hecht aan de toezegging dat er bij een intrekking of niet-verlenging opnieuw beoordeeld kan worden of eiser voor een a-status in aanmerking komt, doet aan het voorgaande niet af.
8. Alles bij elkaar bezien is de rechtbank van oordeel dat eiser kennelijk geen procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang. De rechtbank twijfelt niet over dit oordeel en heeft partijen daarom niet uitgenodigd voor een zitting. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M.M. Zuidwijk, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zoals bedoeld in artikel 1 van het VN Vluchtelingenverdrag, in samenhang met artikel 29, eerste lid, sub a van de Vw 2000.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 maart 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AE1168 en die van 25 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:906.