ECLI:NL:RBDHA:2023:14162

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
20 september 2023
Zaaknummer
NL23.29788
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in uitzettingszaak met betrekking tot verblijfsrecht

Op 20 september 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, die op 21 september 2023 zou worden uitgezet naar Marokko, had bezwaar gemaakt tegen deze feitelijke uitzetting en verzocht om een voorlopige voorziening. De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) had eerder aan verzoeker meegedeeld dat hij zou worden uitgezet. Op 19 september 2023 diende verzoeker zijn bezwaar en verzoek in, waarop verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, reageerde. Vanwege de spoedeisendheid van de zaak vond er geen openbare behandeling plaats.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen. Verzoeker had eerder een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd gekregen, en zijn beroep hiertegen was ongegrond verklaard door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Verzoeker stelde dat hij een afgeleid verblijfsrecht had vanwege een nichtje met de Spaanse nationaliteit, maar deze stelling werd niet onderbouwd. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de rechtmatigheid van de uitzetting in twijfel trokken.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en stelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, in aanwezigheid van griffier mr. M.A. Buikema, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.29788

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 september 2023 in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. S. Benayad),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. Ch. R. Vink).

Inleiding

De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) heeft op 15 september 2023 aan verzoeker meegedeeld dat hij op 21 september 2023 zal worden uitgezet naar Marokko.
Op 19 september 2023 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen de feitelijke uitzetting. Ook heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Verweerder heeft op 19 september 2023 een reactie aan de rechtbank doen toekomen. Verzoeker en verweerder hebben op 20 september 2023 aanvullend gereageerd.
In verband met het spoedeisende karakter van dit verzoek om een voorlopige voorziening heeft een openbare behandeling van het verzoek niet plaatsgevonden.

Beoordeling

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Aan verzoeker is op 29 oktober 2022 een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd. Vervolgens is een maatregel van bewaring opgelegd. Het hiertegen ingestelde beroep is op 17 november 2022 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) op 12 december 2022 bevestigd. Op
11 september 2023 is verzoeker tijdens een vertrekgesprek geïnformeerd dat een laissez-passer is verstrekt.
3. Verzoeker heeft naar voren gebracht dat op 12 september 2023 een aanvraag voor toetsing aan het EU-recht is ingediend bij de IND. Volgens verzoeker heeft hij een afgeleid verblijfsrecht omdat hij een nichtje met de Spaanse nationaliteit heeft. Daarom bestaat er volgens hem een gerede kans dat het bezwaar tegen de uitzetting gegrond zal worden verklaard.
4. De gemachtigde van verzoeker en verweerder blijken uit de over en weer gegeven reacties niet in het bezit van een (kopie van een) door verzoeker gedane aanvraag voor toetsing aan het EU-recht.
4.1.
Uit een overgelegde klantcontactnotitie van 19 september 2023 blijkt dat de gemachtigde van verzoeker aan verweerder heeft laten weten dat de aanvraag is gedaan door een andere advocaat, dat geen scan is gemaakt en dat zij niet in het bezit is van een kopie.
4.2.
Verweerder heeft op 19 september 2023 naar voren gebracht onbekend te zijn met de gestelde aanvraag. De bijgevoegde track en trace, met onbekende afzender en inhoud, ziet verweerder niet als onderbouwing van de gestelde aanvraag. Volgens verweerder is niet gebleken dat verzoeker thans (procedureel) rechtmatig verblijf heeft.
4.3.
De gemachtigde van verzoeker is in de gelegenheid gesteld om een reactie te geven. Daarbij is op 20 september 2023 naar voren gebracht dat er vertraging is in de postverwerking van de IND en dat dit verzoeker niet verweten kan worden. Verder is gesteld dat de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht slechts dient ter bevestiging van het verblijfsrecht.
4.4.
Verweerder heeft hierop naar voren gebracht dat met deze reactie nog immer niet aannemelijk is gemaakt dat een aanvraag bij verweerder is ingediend en verzoeker heeft nagelaten in deze procedure een kopie van de gestelde aanvraag te overleggen.
5. De stelling dat verzoeker een afgeleid verblijfsrecht heeft en daarom een gerede kans bestaat dat het bezwaar tegen de uitzetting gegrond zal worden verklaard is niet nader onderbouwd. Enkel gesteld is dat verzoeker een nichtje met de Spaanse nationaliteit heeft.
6. Zoals de ABRvS eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ2788), is de mogelijkheid tot het maken van bezwaar op basis van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 tegen een voorgenomen feitelijke uitzetting beperkt tot een bezwaar over de wijze waarop verweerder van de bevoegdheid tot uitzetting gebruik maakt. Daarnaast is het maken van zodanig bezwaar mogelijk, indien de situatie ten tijde van de feitelijke uitzetting dusdanig verschilt van die ten tijde van het besluit waaruit de bevoegdheid tot uitzetting voortvloeit, dat niet langer onverkort van de rechtmatigheid van de voorgenomen feitelijke uitzetting kan worden uitgegaan. Zoals de ABRvS eveneens eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:3405) moet een vreemdeling in dat geval nieuwe feiten en omstandigheden aanvoeren ten opzichte van wat hij tegen het besluit waaruit de bevoegdheid tot die uitzetting voortvloeit, heeft aangevoerd of had kunnen aanvoeren. Is wat een vreemdeling aanvoert niet nieuw, dan wel niet relevant voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de uitzetting, dan kan dit niet tot een geslaagd rechtsmiddel tegen de voorgenomen feitelijke uitzetting leiden, tenzij zich een geval voordoet als omschreven in paragraaf 45 van het arrest van het EHRM, Bahaddar t. Nederland, van 19 februari 1998.
7. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoeker heeft betoogd, gelet op de daarbij gegeven onderbouwing en de daarop door verweerder gegeven reactie, geen grond gelegen voor het oordeel dat niet van de rechtmatigheid van de uitzetting en de wijze waarop deze wordt geëffectueerd kan worden uitgegaan. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.