ECLI:NL:RBDHA:2023:14145

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2023
Publicatiedatum
20 september 2023
Zaaknummer
NL23.19341
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en Dublinverordening in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 augustus 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling is genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet kan terugkeren naar Duitsland vanwege slechte opvangomstandigheden en mogelijke schending van zijn rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd van systematische gebreken in het Duitse asiel- en opvangsysteem. Bovendien heeft de rechtbank overwogen dat Duitsland, als verantwoordelijke lidstaat, de asielaanvraag van eiser in overeenstemming met Europese richtlijnen zal behandelen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiser niet heeft aangetoond dat er bijzondere omstandigheden zijn die een overdracht aan Duitsland zouden beletten. De uitspraak benadrukt het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de verplichtingen van de betrokken partijen onder de Dublinverordening.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.19341
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. G. Ocak),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. I. Vugs).

Inleiding

Bij besluit van 13 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Bondsrepubliek Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.19342, op 1 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland vastgesteld dat Duitsland het verantwoordelijke land is en daarom bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
2. Eiser voert aan dat ten opzichte van Duitsland niet uitgegaan kan worden van interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hij heeft wel geklaagd bij de opvang over de slechte behandeling en dat hij medicatie niet kreeg, maar daar werd niets mee gedaan.
Als hij weer terug gaat naar Duitsland, zal hij zal weer in eenzelfde opvang worden geplaatst; daardoor zal hij in een situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM terechtkomen.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder ten opzichte van Duitsland in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet mag. Eiser is hier niet in geslaagd.
4. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit volgt dat sprake is van systematische gebreken in het Duitse asiel- en opvangsysteem. Duitsland garandeert bovendien met het claimakkoord dat de asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld in lijn met de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. Niet is gebleken dat eiser bij terugkeer opvang zou krijgen die in strijd is met de richtlijnen. Eiser heeft gesteld dat hij heeft geklaagd, maar daarover heeft eiser geen stukken overgelegd. Daarbij komt dat als eiser meent dat Duitsland handelt in strijd met Europese richtlijnen, hij hierover een klacht kan indienen bij de Duitse autoriteiten. Niet is gebleken dat de Duitse autoriteiten eiser niet willen helpen of dat klagen onmogelijk of bij voorbaat zinloos is. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Duitsland een risico loopt op (indirect) refoulement.
5. Eiser heeft daarnaast aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7 van de Uitvoeringsverordening en artikel 62c van de Vw. In de acceptatie van Duitsland van de Dublinclaim staat immers dat vrijwillig inreizen niet mogelijk is.
6. De rechtbank stelt vast dat er in het claimakkoord staat: “For safety reasons the Federal Republic of Germany does not accept voluntary transfers until further notice”. Daaruit volgt dat de verlangde gecontroleerde overdracht een voorwaarde is die Duitsland stelt. Artikel 7 van de Uitvoeringsverordening noemt drie wijzen van overdracht, maar deze staan niet in een bepaalde rangorde tot elkaar.1 Verweerder is dus niet verplicht een vreemdeling de gelegenheid te bieden voor een overdracht op eigen initiatief, die in artikel 7 van de Uitvoeringsverordening als eerste is genoemd. Een gecontroleerde overdracht aan Duitsland, die als tweede wijze van overdracht is genoemd, is dan ook in overeenstemming met artikel 7 van de Uitvoeringsverordening. De rechtbank overweegt verder dat op Dublinclaimanten geen zelfstandige vertrekverplichting rust.2 Dit betekent dat de vreemdeling niet gehouden is initiatief te nemen om te vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn ingediende asielverzoek, maar wel dat hij moet meewerken aan zijn overdracht.3 Het is vaste rechtspraak dat artikel 62c van de Vw in zoverre onverbindend is omdat het in strijd is met artikel 7 van de Uitvoeringsverordening.4 Het bestreden besluit verwijst niet naar de verplichting van artikel 62c van de Vw en is dan ook niet in strijd met artikel 7 van de Uitvoeringsverordening.
7. Verder is niet gebleken van dusdanige bijzondere omstandigheden die getuigen van onevenredige hardheid in de zin van artikel 17 van de Dublinverordening, dat eiser niet kan worden overgedragen aan Duitsland.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra - Foppen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
07 augustus 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.