ECLI:NL:RBDHA:2023:14059

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
19 september 2023
Zaaknummer
C/09/638490 / FA RK 22-7867
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing van de minderjarige naar Sri Lanka en vaststelling van kinderalimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juli 2023 een beschikking gegeven inzake de verzoeken van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met de minderjarige naar Sri Lanka en om de kinderalimentatie vast te stellen. De moeder, die met de minderjarige in Sri Lanka woont, verzocht om toestemming om daar te blijven wonen, terwijl de vader, die in Nederland woont, verzocht om de moeder te gelasten met de minderjarige terug te verhuizen naar Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige, geboren in 2015, tot voor kort in Nederland woonde en dat de ouders gezamenlijk gezag uitoefenen. De rechtbank heeft de belangen van de minderjarige afgewogen en geconcludeerd dat het verzoek van de moeder moet worden toegewezen, gezien de stabiliteit en ondersteuning die zij in Sri Lanka kan bieden. Daarnaast heeft de rechtbank de kinderalimentatie vastgesteld op € 245,- per maand, ingaande op 1 februari 2023, rekening houdend met de lagere levensstandaard in Sri Lanka. De vader heeft verweer gevoerd, maar de rechtbank oordeelde dat zijn verzoeken om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen en om een zorgregeling vast te stellen, moesten worden afgewezen. De rechtbank heeft ook een zorgregeling vastgesteld voor contact tussen de vader en de minderjarige via wekelijkse videobellen. De proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 22-7867
Zaaknummer: C/09/638490
Datum beschikking: 27 juli 2023

Gezagsuitoefening, kinder- en partneralimentatie

Beschikking op het op 10 november 2022 ingekomen verzoek van:

[naam 1] ,

de vrouw/moeder,
wonende te Sri Lanka,
advocaat: mr. E.I. Robert te Utrecht (voorheen: mr. H.P. Schouten te Den Haag )
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[naam 2] ,

de man/vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. P. van der Kolk te Den Haag.

Procedure

Bij beschikking van 15 mei 2023 van de enkelvoudige kamer van deze rechtbank is – samengevat – de zaak verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank en is iedere beslissing ten aanzien van de kinderalimentatie, de partneralimentatie, het gezag, de zorgregeling, de informatie- en consultatieregeling, vervangende toestemming verhuizing buitenland, de last tot terugverhuizing naar Nederland en de proceskosten aangehouden.
De rechtbank heeft nogmaals kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
  • het F9-bericht van 14 juni 2023, met bijlagen, van de man;
  • het F2-bericht van 15 juni 2023, met bijlage, van de vrouw.
Op 29 juni 2023 is de behandeling van de zaak op een zitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen:
  • de moeder (digitaal via Teams-verbinding), bijgestaan door haar advocaat en een tolk
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • [medewerker RvdK] namens de Raad voor de Kinderbescherming.
Op de zitting heeft de moeder haar verzoeken betreffende de kinder- en partneralimentatie mondeling verminderd, in die zin dat zij nu 1 februari 2023 als ingangsdatum verzoekt.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd geweest van [datum huwelijk] 2014 tot [datum echtscheiding] 2022.
- Zij zijn de ouders van het volgende minderjarige kind: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ( Sri Lanka ) (roepnaam: [roepnaam minderjarige] ).
- De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over [roepnaam minderjarige] uit.
- De moeder, de vader en [roepnaam minderjarige] hebben de Sri Lankaanse nationaliteit.
-Bij echtscheidingsbeschikking van [beschikkingsdatum 2] 2022 van deze rechtbank is – voor zover hier van belang – bepaald dat:
- [roepnaam minderjarige] de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de moeder;
-
-de vader aan de moeder een kinderalimentatie van € 25,- per maand zal betalen;
- het verzoek tot partneralimentatie wordt afgewezen gelet op de draagkracht van de
vader.
-De vader heeft de moeder op 10 oktober 2022 (schriftelijke) toestemming verleend om met [roepnaam minderjarige] naar Sri Lanka te reizen
voor de periode 14 december 2022 tot 8 januari 2023. Bij e-mail van 23 januari 2023 heeft de moeder de vader bericht dat zij heeft besloten om niet meer terug te keren naar Nederland.
-De moeder is per 8 februari 2023 geregistreerd als ‘Registratie Niet Ingezetenen’ (RNI).
-De voormalige echtelijke koopwoning van partijen in [roepnaam minderjarige] is op [datum levering] 2023 geleverd aan een derde
.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de moeder luidt, na aanvulling van het verzoek:
- met wijziging van de beschikking van deze rechtbank van [beschikkingsdatum 1] 2022 -:
met ingang van 1 februari 2023 de partneralimentatie te bepalen op € 1.240, - per maand en de kinderalimentatie op € 429, - per maand, beide telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- de moeder alsnog vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarige [roepnaam minderjarige] naar Sri Lanka te verhuizen zodat de moeder met [roepnaam minderjarige] in Sri Lanka kan blijven wonen;
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De vader voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Daarnaast heeft de vader, na aanvulling van zijn verzoeken, zelfstandig verzocht:
  • de vader met het eenhoofdig gezag over [roepnaam minderjarige] te belasten;
  • primair:
  • subsidiair, naar de rechtbank begrijpt in het geval dat [roepnaam minderjarige] de hoofdverblijfplaats bij de moeder houdt en in het geval [roepnaam minderjarige] (weer) in Nederland woont:
een opbouwende zorgregeling te bepalen tussen de vader en [roepnaam minderjarige] zoals verzocht onder punt V van het petitum van het aanvullend verzoekschrift dat door de rechtbank is ontvangen op 17 april 2023;
- de moeder te veroordelen in de werkelijke kosten van deze procedure, welke kosten tot op heden ruim € 3.000, - bedragen, dan wel de moeder te veroordelen in de reguliere proceskosten.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
De rechtbank ziet aanleiding om eerst de verzoeken met betrekking tot de verblijfplaats van [roepnaam minderjarige] te behandelen (verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor verhuizing naar Sri Lanka, verzoek van de vader om de moeder te gelasten tot terug-verhuizing naar Nederland). Deze kwestie heeft voor de beide ouders namelijk de meeste urgentie en daarbij komt dat een beslissing hierover van invloed is op de overige voorliggende verzoeken.
Verhuizing naar Sri Lanka of terug-verhuizing naar Nederland
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Het verzoek van de moeder is ingediend op 11 november 2022. Daarom moet de rechtsmacht worden beoordeeld aan de hand van de Verordening (EU) 2019/1111 van
25 juni 2019 (Brussel II-ter), hierna: de Verordening, die op 1 augustus 2022 in werking is getreden.
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Verordening, zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarige [roepnaam minderjarige] op dat moment in Nederland was, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op voornoemde verzoeken betreffende de (terug)verhuizing van [roepnaam minderjarige] .
Inleidend
Uit de overgelegde stukken en op basis van wat er op de zitting is besproken, is de rechtbank het volgende gebleken.
De vader heeft zich eind december 2017 als kennismigrant (ICT’er) in Nederland gevestigd. De moeder en [roepnaam minderjarige] zijn in januari 2018 – komend vanuit Sri Lanka – bij hem komen wonen. Uit de Basisregistratie Personen (BRP) volgt dat [roepnaam minderjarige] en de moeder sinds
8 februari 2018 stonden ingeschreven in Nederland.
De moeder is, samen met [roepnaam minderjarige] , in de periode augustus 2019 tot en met januari 2020 in Sri Lanka geweest bij haar ouders en familie, naar eigen zeggen om bij te komen en te herstellen van de abusieve relatie met de vader. Op 27 augustus 2020 zijn partijen een traject bij het Veilig Verder Team gestart. De vader heeft in september 2020 de echtelijke woning verlaten. Vervolgens is de vader naar Sri Lanka vertrokken en is hij daar in de periode 29 december 2020 tot maart 2022 verbleven, naar eigen zeggen om bij te komen van de echtscheidingsprocedure en het feit dat hij geen contact mocht hebben met [roepnaam minderjarige] . De vader heeft in februari 2021 twee keer kort videobelcontact met [roepnaam minderjarige] gehad. Ook op 23 juli 2021 is er nog een laatste keer kort videocontact geweest. Bij beschikking van [beschikkingsdatum 1] 2022 is de echtscheiding uitgesproken. De vader verbleef tijdens de zitting nog in Sri Lanka en heeft digitaal deelgenomen. De vader had tijdens de echtscheidingsprocedure de intentie om in Sri Lanka te blijven en heeft in deze procedure (net als de moeder) verzocht om de hoofdverblijfplaats van [roepnaam minderjarige] bij hem te bepalen. Hij heeft te dien aanzien het volgende aangevoerd:
‘(…)De man is van mening dat [roepnaam minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij hem moet hebben.De man wil in dat kader graag toestemming om haar mee te nemen naar Sri Lanka.[roepnaam minderjarige] kan volgens de man beter verzorgd worden in Sri Lanka, omdat de familiesvan beide ouders daar ondersteuning kunnen bieden. Ook acht de man [roepnaam minderjarige] nogniet geworteld in Nederland. Indien [roepnaam minderjarige] aan de man wordt toevertrouwd zal hijin een artikel 1:253a procedure vragen om toestemming voor verhuizing met[roepnaam minderjarige] naar Sri Lanka (…)’
In de echtscheidingsprocedure is de hoofdverblijfplaats van [roepnaam minderjarige] bepaald bij de moeder, die destijds nog in de voormalige echtelijke woning in [roepnaam minderjarige] woonde.
Op 23 maart 2022 is de vader weer naar Nederland teruggekeerd. Op 17 oktober 2022 is de vader in dienst getreden bij [bedrijf] met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van een jaar.
De moeder en [roepnaam minderjarige] zijn in december 2022 – met toestemming van de man – voor een vakantie naar Sri Lanka afgereisd. Op 8 januari 2023 zijn de moeder en [roepnaam minderjarige] echter niet teruggekeerd naar Nederland. In een e-mail van 23 januari 2023 heeft de moeder aan de vader laten weten dat ze met [roepnaam minderjarige] in Sri Lanka blijft, omdat zij daar in een liefdevolle omgeving is met familieleden die [roepnaam minderjarige] zorg, aandacht en liefde bieden. Iets dat de beide ouders haar – mede door de traumatische jaren die tot de echtscheiding hebben geleid – volgens de moeder in Nederland niet konden geven.
De vader heeft [roepnaam minderjarige] sinds september 2020, het moment waarop hij de echtelijke woning heeft verlaten, niet meer fysiek gezien. Met uitzondering van de e-mailwisseling in januari en februari 2023 hebben de beide ouders géén rechtstreeks contact met elkaar. Het contact loopt via hun advocaten.
De vader gaat er niet mee akkoord dat de moeder met [roepnaam minderjarige] naar Sri Lanka verhuist. Nadat de moeder op 8 januari 2023 niet naar Nederland is teruggekeerd met [roepnaam minderjarige] heeft de vader in Sri Lanka een advocaat in de arm genomen. Op dit moment is aldaar (nog) geen teruggeleidingsprocedure in het kader van internationale kinderontvoering gestart. Op de zitting heeft de vader verklaard dat hij wil dat [roepnaam minderjarige] terugkeert naar Nederland. Volgens de vader hoort zij hier, en staat [roepnaam minderjarige] ook nog gewoon ingeschreven op haar basisschool in Nederland. Omdat de vader alleen maar daar wil zijn waar zijn kind is, verblijft hij in Nederland.
Inhoudelijke beoordeling
Omdat de vader geen toestemming verleent voor de verhuizing/terugkeer naar Sri Lanka, moet de rechtbank, gelet op artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (BW), een zodanige beslissing nemen als haar in het belang van de minderjarige [roepnaam minderjarige] wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie (onder meer HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901) volgt dat bij de beslissing over vervangende toestemming voor verhuizing van een kind alle omstandigheden van het geval in acht moeten worden genomen, wat er in voorkomend geval ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen.
De belangen van alle betrokkenen tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming voor verhuizing met de minderjarige [roepnaam minderjarige] moet worden toegewezen. Zij overweegt daartoe als volgt.
Voorop staat dat het gezin naar Nederland is gekomen als expatgezin. De vader heeft eind 2017 in Nederland een baan gekregen met een daaraan gekoppelde verblijfsvergunning. De moeder is de vader kort daarna samen met [roepnaam minderjarige] gevolgd. De vader heeft in Nederland een dienstverband voor bepaalde tijd, te weten thans voor de duur van een jaar. De ouders hebben beiden na hun komst naar Nederland voor lange(re) duur in Sri Lanka verbleven. De moeder verbleef van augustus 2019 tot en met januari 2020 voor een periode van 6 maanden in Sri Lanka en de vader heeft voor een periode van 15 maanden (namelijk van december 2020 tot en met maart 2022) in Sri Lanka gewerkt. Voorts geven beide ouders aan zich verbonden te voelen met Sri Lanka en voor beide ouders geldt dat de familie en het sociale netwerk in Sri Lanka is. Gezien deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank het aannemelijk dat beide ouders de intentie hebben (gehad) om op termijn terug te keren naar Sri Lanka.
Gebleken is dat die intentie bij de vader niet is veranderd. De rechtbank verwijst in dit kader naar de hiervoor aangehaalde verklaring van de vader in de echtscheidingsprocedure. Weliswaar is de vader na zijn langdurige verblijf in Sri Lanka op 23 maart 2022 weer teruggekeerd naar Nederland, maar tijdens de mondelinge behandeling van deze zaak heeft hij toegelicht dat hij teleurstellende ervaringen in Nederland heeft en hier uitsluitend en alleen voor zijn dochter is. Bovendien is zijn verblijfsvergunning afhankelijk van zijn arbeidscontract en zijn dienstverband voor bepaalde tijd loopt af op 23 oktober 2023. Hij heeft vooralsnog geen uitzicht op een nieuw arbeidscontract in Nederland, geeft niet aan daarnaar op zoek te zijn en hij verblijft in een tijdelijke huurwoning.
Wat betreft de moeder staat vast dat zij en [roepnaam minderjarige] in Sri Lanka een woning en familie hebben waar ze op kunnen terugvallen (omstandigheden waar ook de vader in de echtscheidingsprocedure op heeft gewezen ter onderbouwing van zijn standpunt dat [roepnaam minderjarige] in Sri Lanka hoort). In Nederland beschikt de moeder sinds de verkoop van de voormalige echtelijke woning niet over woonruimte en evenmin over werk. De moeder ziet voor zichzelf mogelijkheden om in Sri Lanka een opleiding te gaan doen zodat zij in de toekomst in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.
Hoewel [roepnaam minderjarige] tot voor kort in Nederland naar school ging en daar haar sociale contacten zal hebben gehad, is zij gelet op haar jonge leeftijd primair verbonden aan haar ouders. Niet gebleken is dat er in Nederland, afgezien van haar ouders en één oom, mensen zijn met wie zij een bijzondere band heeft ontwikkeld.
Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat de rol van de vader in het leven van [roepnaam minderjarige] beperkt is geweest. [roepnaam minderjarige] is hoofdzakelijk opgevoed en verzorgd door de moeder en de vader is in haar leven veelal afwezig geweest; er is inmiddels al vier jaar nauwelijks contact met elkaar. Anders dan de vader stelt, is dit in ieder geval deels ook hemzelf aan te rekenen. Immers, de vader is in december 2020, terwijl er net hulpverlening vanuit het Veilig Verder Team bij het gezin betrokken was geraakt, teruggekeerd naar Sri Lanka. Vervolgens is de man pas 15 maanden later teruggekeerd naar Nederland. Kort voor zijn terugkeer vond de mondelinge behandeling van de echtscheiding met nevenvoorzieningen plaats, tijdens welke hij niet heeft aangegeven dat hij voornemens was om naar Nederland terug te keren. In de beschikking van [beschikkingsdatum 1] 2022 heeft de rechtbank het verzoek van de man om vaststelling van een zorgregeling afgewezen en daartoe als volgt overwogen:
“gelet op de houding van de man ten aanzien van de benodigde communicatie met de vrouw over het contact met [roepnaam minderjarige] acht de rechtbank een door de rechtbank bepaalde en gereglementeerde (video)belverbinding niet uitvoerbaar in de praktijk”.De rechtbank heeft bepaald dat partijen in onderling overleg tot een (video)belregeling kunnen komen en het volgende overwogen:
“Indien de man terug zou keren naar Nederland, is er sprake van een gewijzigde omstandigheid en kan hij opnieuw een verzoek om vaststelling van een zorgregeling indienen”. Ondanks voornoemde overweging heeft de vader na terugkeer in Nederland op 23 maart 2022 geen initiatief genomen ten aanzien van het contact met [roepnaam minderjarige] . Hij heeft geen initiatief getoond om de (video)belregeling weer op te starten, noch zich gemeld bij de hulpverlening die specifiek op de opbouw van het contact gericht was, noch een nieuw verzoek om vaststelling van een zorgregeling bij de rechtbank ingediend. Pas tien maanden na terugkeer in Nederland heeft de vader, op 17 januari 2023, in reactie op het onderhavige alimentatieverzoek van de moeder, een zelfstandig tegenverzoek ingediend om alsnog een zorgregeling vast te stellen.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het aan de ene kant allerminst zeker is dat de vader zelf na afloop van zijn huidige arbeidsovereenkomst in Nederland zal blijven, terwijl aan de andere kant de moeder een stabiel leven heeft in Sri Lanka waar ook de familie van de vader woonachtig is. Bovendien is de vader mede door zijn eigen keuzes sinds het uiteengaan van partijen grotendeels niet aanwezig geweest in het leven van [roepnaam minderjarige] . Bij die stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat een belangenafweging ertoe noopt om de moeder vervangende toestemming te geven om met [roepnaam minderjarige] naar Sri Lanka te verhuizen.
Omdat de rechtbank het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor verhuizing met [roepnaam minderjarige] naar Sri Lanka toewijst, zullen de primaire verzoeken van de vader om A) de moeder te gelasten met [roepnaam minderjarige] naar Nederland terug te verhuizen en B) het hoofdverblijf van [roepnaam minderjarige] bij hem te bepalen en een zorgregeling tussen de moeder en [roepnaam minderjarige] vast te stellen, worden afgewezen.
Gelet op deze beslissing van de rechtbank is het in het belang van [roepnaam minderjarige] dat de moeder in ieder geval mede het ouderlijk gezag over [roepnaam minderjarige] kan uitoefenen, zodat het verzoek van de vader om hem met het eenhoofdig gezag over [roepnaam minderjarige] te belasten wordt afgewezen.
Zorgregeling
De vader heeft subsidiair, naar de rechtbank begrijpt in het geval dat [roepnaam minderjarige] de hoofdverblijfplaats bij de vrouw houdt en in het geval [roepnaam minderjarige] (weer) in Nederland woont, verzocht een opbouwende zorgregeling te bepalen tussen de vader en [roepnaam minderjarige] zoals vermeld onder punt V van het petitum van de aanvulling op het verweerschrift, dat door de rechtbank is ontvangen op 17 april 2023.
De moeder is niet tegen contact tussen de vader en [roepnaam minderjarige] . In dit verband is namens de moeder op de zitting verklaard dat zij er alles aan zal doen om de vader en [roepnaam minderjarige] contact te laten hebben, via videoverbinding of fysiek wanneer de vader in Sri Lanka is. De moeder ziet haar eigen verantwoordelijkheid hierin, maar stelt dat er vanuit de vader geen actie wordt ondernomen.
De door de vader verzochte regeling gaat uit van situatie waarbij de beide ouders en [roepnaam minderjarige] in Nederland wonen. Van die situatie is echter geen sprake, zodat de door de vader verzochte (opbouwende) zorgregeling al om die reden moet worden afgewezen.
Het is in het belang van [roepnaam minderjarige] dat de ouders samen overleg gaan voeren over de invulling van de zorgregeling in de huidige situatie waarin de moeder met [roepnaam minderjarige] in Sri Lanka woont en de vader in Nederland. Het is in [roepnaam minderjarige] ’s belang dat zij contact gaat hebben en houden met haar vader. Daarom zal de rechtbank een zorgregeling vaststellen die inhoudt dat de vader één keer per week met [roepnaam minderjarige] (video)belt. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat de moeder dat videobellen tussen de vader en [roepnaam minderjarige] zal faciliteren. Dit is des te belangrijker nu mogelijk is dat de vader terugverhuist naar Sri Lanka, waardoor fysiek contact tussen de vader en zijn dochter mogelijk wordt. Het telefonische contact biedt in dat geval een basis voor het uitbouwen van het contact tussen de vader en zijn dochter in Sri Lanka.
De rechtbank geeft partijen verder – conform het advies van de raadsmedewerker op de zitting – nadrukkelijk in overweging om gezamenlijk een cross-border mediaton traject aan te gaan, in welk traject kan worden gewerkt aan de onderlinge verstandhouding en communicatie en waarin ook nadere afspraken gemaakt kunnen worden over, in ieder geval, het contact tussen de vader en [roepnaam minderjarige] .
Kinderalimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat partijen en de minderjarige in Nederland woonden op het moment dat de moeder haar verzoek indiende, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie. De rechtbank zal op grond van artikel 4 lid 3 van het Haags Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (hierna: het Protocol) Nederlands recht op dit verzoek toepassen, omdat de onderhavige zaak in Nederland is aangebracht en de vader, die onderhoudsplichtige is, daar zijn gewone verblijfplaats heeft.
Ontvankelijkheid
De moeder beroept zich op het eerste lid van artikel 1:401 BW. Dat sprake is van een wijzigingsgrond, is tussen partijen niet in geschil.
De rechtbank zal daarom de moeder ontvangen in haar verzoek en hierna overgaan tot een inhoudelijke beoordeling om te onderzoeken of, en zo ja, in hoeverre de wijzigingsgrondslag leidt tot een wijziging van de rechterlijke uitspraak van 16 maart 2022.
Inhoudelijke beoordeling
Bij de wijziging van de kinderalimentatie en de berekening neemt de rechtbank de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie opgenomen in het Rapport Alimentatienormen (het tremarapport) als uitgangspunt. De rechtbank rondt hierna in haar berekening de bedragen telkens af op hele euro’s.
I. Ingangsdatum
De rechtbank zal eerst de ingangsdatum vaststellen. De rechtbank stelt voorop dat zij op grond van artikel 1:402 van het BW een grote mate van vrijheid heeft bij het vaststellen van de ingangsdatum. Hierbij geldt in het algemeen dat de rechter van zijn bevoegdheid tot wijzing van de bijdrage met ingang van een datum gelegen vóór zijn uitspraak behoedzaam gebruik moet maken. Drie data liggen het meest voor de hand: de datum van het inleidend (zelfstandig)verzoek, de datum waarop de rechter beslist of de datum waarop de omstandigheden intreden die voor de wijziging van de onderhoudsverplichting bepalend zijn.
De moeder heeft als ingangsdatum van de wijziging verzocht om 1 februari 2023. De vader heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht om de datum van onderhavige beschikking als wijzigingsdatum.
Vast staat dat de vader sinds maart 2022 weer in Nederland woont en vanaf dat moment salaris ontvangt uit zijn (tijdelijke) arbeidscontract met [bedrijf] Uit het door de vader overgelegde contract d.d. 16 oktober 2022 volgt dat de vader een brutosalaris van € 5.500.- per maand verdient, gebaseerd op een 40-urige werkweek. Gelet hierop kon van de vader vanaf die datum worden geacht substantieel bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [roepnaam minderjarige] . Daarom zal de rechtbank de kinderalimentatie vaststellen met ingang van 1 februari 2023, zoals door de moeder is verzocht.
II. Behoefte [roepnaam minderjarige]
Uit de echtscheidingsbeschikking van 16 maart 2022 volgt dat partijen het eens zijn over de behoefte van [roepnaam minderjarige] in – naar de rechtbank begrijpt – 2022, te weten € 396,- per maand, zodat de rechtbank daarbij zal aansluiten. Geïndexeerd naar 2023 is de behoefte dan € 409,- per maand.
Namens de vader is op de zitting aangevoerd dat de levensstandaard in Sri Lanka lager ligt dan in Nederland, zodat daar rekening mee moet worden gehouden bij het vaststellen van de kinderalimentatie. Door de moeder is hiertegen geen concreet verweer gevoerd.
Voor het bepalen van de behoefte aan alimentatie van een onderhoudsgerechtigde die in een land buiten de Europese Unie woont zal de rechtbank aansluiting zoeken bij de Wet op het Woonlandbeginsel in de Sociale Zekerheid en de daarbij behorende Regeling (20 april 2012, Stcrt. 2012, 8306) (hierna: de Regeling) die op 1 juni 2012 in werking is getreden. In zoverre volgt de rechtbank het verweer van de man. De rechtbank zal de behoefte van [roepnaam minderjarige] corrigeren aan de hand van de Regeling.
Op basis van de Regeling gaat de rechtbank ervan uit dat de levensstandaard voor Sri Lanka 40% lager is dan die van Nederland en stelt de rechtbank de behoefte van [roepnaam minderjarige] vast op
€ 245,- per maand (0,6 x € 409).
III. Draagkracht ouders
Draagkracht van de moeder
Partijen zijn het niet eens over de draagkracht van de moeder, zodat de rechtbank daarover een beslissing zal nemen.
De moeder stelt dat zij geen draagkracht heeft, omdat zij nooit een eigen inkomen heeft gehad en geen verdiencapaciteit heeft. Ze kan niet werken vanwege het gebrek aan kwalificaties. Toen de moeder met de vader trouwde had ze alleen ‘high school’ afgerond, en tijdens het huwelijk heeft ze niet gewerkt. De moeder heeft verklaard op dit moment bezig te zijn met een studie.
De vader betwist dat de moeder geen draagkracht heeft en stelt zich op het standpunt dat zij in staat moet zijn het minimuminkomen te verdienen. Daarnaast stelt de vader zich op het standpunt dat de moeder genoeg middelen heeft om van te bestaan, doordat zij wordt onderhouden door haar vermogende vader die eigenaar is van een multinational, zodat zij voor de helft kan bijdragen in de behoefte van [roepnaam minderjarige] .
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de moeder voldoende aannemelijk genaakt dat zij op dit moment geen verdiencapaciteit heeft. Verder ziet de rechtbank geen aanleiding om rekening te houden met het familiaire geld, zoals door de vader is betoogd, nu niet is gebleken dat zij dat geld tot haar beschikking heeft. De draagkracht van de moeder wordt dan ook vastgesteld op nihil.
Draagkracht van de vader
Voor de bepaling van de draagkracht van de vader gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 5.500 bruto per maand, exclusief vakantiegeld. De rechtbank gaat hierbij uit van het door de vader overgelegde arbeidscontract en de meest recente salarisspecificaties over de maanden november 2022 tot en met februari 2023. Anders dan de moeder betoogt, volgt uit deze stukken niet dat de vader daarnaast nog een (vast) extra inkomen van € 250,- per maand ontvangt, zodat de rechtbank daarmee geen rekening houdt.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen, berekent de rechtbank het NBI van de vader in 2023 op € 3.994,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Omdat het NBI van de man hoger is dan € 1.930,-, zal de rechtbank voor de berekening van zijn draagkracht de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + € 1.175,-)] gebruiken. De draagkracht van de man bedraagt dan: 70% x [€ 3.994 – ((0,3 x € 3.994) + € 1.175)] =
€ 1.135,- per maand. Gelet op deze draagkracht kan de vader dus maximaal bijdragen in de behoefte van [roepnaam minderjarige] (€ 245,- per maand).
IV. Zorgkorting
Gelet op de in deze beschikking bepaalde zorgreling bestaande uit videogesprekken tussen de vader en [roepnaam minderjarige] , houdt de rechtbank bij de vast te stellen onderhoudsbijdrage geen rekening met verblijfskosten bij de vader in de vorm van een zorgkorting.
V. Conclusie
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank het verzoek van de moeder tot een bedrag van
€ 245,- per maand toewijzen en voor het meerdere afwijzen.
Partneralimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat de vader in Nederland woont, komt op grond van artikel 3, aanhef en onder a, van de Verordening (EG) 4/2009 de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek van de moeder om partneralimentatie.
De regels voor het toe te passen recht zijn opgenomen in het Protocol. Op grond van artikel 3, eerste lid, van het Protocol worden de onderhoudsverplichtingen in beginsel beheerst door het recht van de staat waar de onderhoudsgerechtigde zijn hoofdverblijfplaats heeft. Uit artikel 3, tweede lid van het Protocol volgt echter dat, in geval van verandering van de gewone verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde, het recht van de Staat van de nieuwe gewone verblijfplaats van toepassing is vanaf het tijdstip waarop de verandering intreedt. Dat zou betekenen dat Sri Lankaans recht van toepassing is met ingang van 8 februari 2023 (vanaf die datum is de moeder uitgeschreven uit de Nederlandse BRP). In geval van onderhoudsverplichtingen tussen ex-echtgenoten is artikel 3 echter niet van toepassing indien een van de partijen zich daartegen verzet en het recht van een andere Staat, in het bijzonder dat van de Staat van hun laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats, nauwer verbonden is met het huwelijk. In dat geval is op grond van artikel 5 van het protocol het recht van die andere Staat van toepassing.
Naar de rechtbank begrijpt stellen partijen zich beiden op het standpunt dat in onderhavige zaak artikel 3, eerste lid van het Protocol geldt, zodat Nederlands recht van toepassing is (ten tijde van de indiening van het verzoek was de vrouw nog woonachtig in Nederland). Partijen hebben zich niet uitgelaten over de consequentie van de verandering van de hoofdverblijfplaats van de moeder in februari 2023. De rechtbank beschouwt dat standpunt dan ook als verzet tegen toepassing van Sri Lankaans recht. Verder oordeelt de rechtbank dat het huwelijk van partijen nauwer verbonden is geweest met het Nederlands rechtsstelsel. Partijen zijn in [maand] 2014 gehuwd en sinds januari 2018 woonden zijn samen in Nederland, samen met hun dochter [roepnaam minderjarige] die daar ook naar school ging. In februari 2023 heeft de moeder zich uitgeschreven uit de registers in Nederland, maar zij woonde toen al langer in Nederland (namelijk vijf jaar) dan de periode dat zij - aansluitend aan het huwelijk - in Sri Lanka heeft gewoond (ruim 3 jaar). De rechtbank is van oordeel dat op grond van het voorgaande het huwelijk nauwer verbonden is met Nederland, zodat zij Nederlands recht van toepassing acht op het verzoek om vaststelling partneralimentatie.
Inhoudelijke beoordeling
Het door de moeder ingediende verzoek om partneralimentatie is summier. De moeder stelt slechts behoefte te hebben aan partneralimentatie, omdat zij staande het huwelijk niet beschikte over eigen inkomen. Zij heeft haar behoefte onderbouwd middels de Hof-norm en zij stelt dat de vader voldoende draagkracht heeft om het verzochte bedrag aan partneralimentatie te voldoen.
De man maakt bezwaar tegen de verzochte partneralimentatie en betwist primair dat de moeder behoeftig is, omdat zij zelf in haar levensonderhoud kan voorzien. Subsidiair stelt de vader dat de moeder in staat moet worden geacht ten minste een minimuminkomen te verdienen.
De rechtbank overweegt als volgt. Door de moeder wordt gesteld dat zij behoefte heeft aan alimentatie, maar zij heeft dit niet onderbouwd. De vader betwist dat de moeder behoeftig is. In die situatie had het op de weg van de moeder gelegen haar behoeftigheid nader te onderbouwen, met name gelet op de eigen verklaringen van de moeder dat zij beschikt over vermogen uit de verkoop van de voormalige echtelijke woning in [roepnaam minderjarige] en dat ze nu bij haar familie in Sri Lanka woont en wordt onderhouden door haar vermogende vader/familie. Hierdoor lijkt van behoeftigheid geen sprake te zijn. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van de behoeftigheid aan alimentatie rust op de moeder. Nu zij hier niet aan heeft voldaan, wijst de rechtbank het verzoek om partneralimentatie af.
Proceskosten
Omdat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, ziet de rechtbank geen aanleiding om de moeder te veroordelen in de proceskosten, zoals door de vader is verzocht.
De rechtbank zal daarom de proceskosten compenseren zoals hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank – met wijziging in zoverre van de beschikking van [beschikkingsdatum 1] 2022 van deze rechtbank – :
verleent aan de moeder toestemming, die de toestemming van de vader vervangt, om met de
minderjarige, [minderjarige] (hierna: [roepnaam minderjarige] ), geboren op [geboortedatum]
2015 te [geboorteplaats] , Sri Lanka, naar Sri Lanka te verhuizen;
bepaalt dat de minderjarige [roepnaam minderjarige] contact met de vader zal hebben:
- wekelijks via (video)bellen (op nader door partijen in onderling overleg overeen te komen dag en tijdstip);
bepaalt dat de vader aan de moeder, met ingang van 1 februari 2023, een bedrag aan kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarige [roepnaam minderjarige] van € 245,- per maand zal betalen, vanaf vandaag telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Brakel, mr. L. Koper en mr. T.E.F. Reijnders, (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.G.J. Konings als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juli 2023.