ECLI:NL:RBDHA:2023:14038

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
19 september 2023
Zaaknummer
AWB 22/5360
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Emaus Visschers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier op basis van artikel 1F Vluchtelingenverdrag en gezondheidsproblemen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, afkomstig uit Irak, had de aanvraag ingediend om bij zijn echtgenote in Nederland te kunnen verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen op basis van een eerder opgelegd zwaar inreisverbod, omdat eiser wordt beschouwd als een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor de openbare orde, zoals bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.

De rechtbank behandelt de argumenten van eiser, die stelt dat hij nooit in aanraking is gekomen met politie of justitie en dat hij een verklaring omtrent gedrag heeft overgelegd van de Iraakse ambassade. De staatssecretaris heeft echter de aanvraag zonder inhoudelijke motivering afgewezen, omdat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris in redelijkheid tot deze afwijzing heeft kunnen komen, gezien de toepassing van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag op eiser.

Daarnaast betoogt eiser dat hij ernstige gezondheidsproblemen heeft en dat zijn echtgenote en kinderen hem de zorg bieden die hij nodig heeft. De staatssecretaris stelt echter dat de medische behandeling in Irak voldoende is en dat eiser in staat is om te reizen. De rechtbank oordeelt dat eiser geen contra-expertise heeft overgelegd en dat de staatssecretaris terecht heeft beslist dat eiser niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van zijn gezondheidsproblemen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de aanvraag voor de verblijfsvergunning in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/5360

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: A.S. Touserkani),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: B.H. Wezeman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd om bij zijn echtgenote, [naam] , in Nederland te kunnen verblijven.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 18 januari 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 25 augustus 2022 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit op 2 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, mevrouw
[naam] , referente en echtgenote van eiser, en de gemachtigde van de staatssecretaris.
1.3.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst en eiser in de gelegenheid gesteld om zijn betoog verder te onderbouwen. Bij brief van 12 november 2022 heeft eiser vier documenten overgelegd. De staatssecretaris heeft op 12 december 2022 zijn reactie op de stukken toegestuurd met een bijlage. Nadat partijen in de gelegenheid zijn gesteld om aan te geven of zij behoefte hadden aan een nadere zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Wat aan deze procedure voorafging: artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag en de oplegging van een zwaar inreisverbod
2. Aan eiser is in een eerdere procedure een zwaar inreisverbod opgelegd omdat op hem artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is geacht. Dit betekent dat eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging is van een fundamenteel belang van de Nederlandse samenleving.
2.1.
De staatssecretaris heeft zich bij de oplegging van het inreisverbod – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van strijd met artikel 8 van het EVRM (recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven) aangezien eiser niet zal worden uitgezet, omdat hij dan risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM (verbod van foltering). Ook wegen de door eiser naar voren gebrachte belangen volgens de staatssecretaris ieder afzonderlijk en in hun onderlinge samenhang bezien niet op tegen de belangen van de Nederlandse staat bij het handhaven van het uitgangspunt dat aan een persoon ten aanzien van wie gronden aanwezig zijn om het bepaalde in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag tegen te werpen, een inreisverbod dient te worden opgelegd.
2.2.
Dat op eiser artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is staat in rechte vast, net als het zware inreisverbod.
Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiser heeft een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aangevraagd om bij zijn echtgenote en kinderen in Nederland te kunnen verblijven. Eiser heeft daarbij aangevoerd dat hij alle jaren die hij in Nederland verblijft nooit in aanraking is gekomen met politie of justitie, zodat hij geen gevaar is voor de openbare orde of nationale veiligheid. In bezwaar heeft eiser verder een verklaring omtrent gedrag overgelegd van het Iraakse consulaat in Den Haag (hierna: de verklaring omtrent gedrag).
3.1.
De staatssecretaris heeft de aanvraag zonder inhoudelijke motivering afgewezen, omdat eiser een gevaar is voor de openbare orde. [2] Eiser komt ook niet in aanmerking voor uitstel van vertrek om medische redenen. [3] Bij het bestreden besluit heeft de staatssecretaris eisers bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. In bezwaar komt de staatssecretaris niet toe aan de beoordeling van de verklaring omtrent gedrag, nu de aanvraag zonder inhoudelijke motivering moet worden afgewezen, omdat eiser een gevaar is voor de openbare orde.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4.1.
Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning
5. Eiser betoogt dat zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning ten onrechte is afgewezen. Eiser heeft in Irak geen dingen heeft gedaan die niet mogen. Ter onderbouwing heeft hij in deze procedure een nieuw document overgelegd, namelijk de verklaring omtrent gedrag overgelegd van de Iraakse ambassade in Den Haag van 14 september 2020. Eiser is in alle jaren die hij in Nederland woont nooit in aanraking gekomen met politie of justitie. Hij verwijst ter onderbouwing van zijn betoog verder naar een arrest van het Hof van Justitie van 11 juni 2015 [4] en een uitspraak van de Afdeling van 2 juni 2016 [5] die gaan over het Europese openbare-ordebegrip. Eiser betoogt daarnaast dat vestiging in een ander land voor hem betekent dat hij van zijn familie zal worden gescheiden. Van zijn echtgenote en zoons, die volledig in Nederland zijn ingeburgerd, wordt dan verlangd dat zijn hun echtgenoot en vader moeten missen.
5.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat is geconstateerd dat hij een actuele, werkelijk en voldoende ernstige bedreiging is van een fundamenteel belang van de Nederlandse samenleving. Artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is namelijk op eiser van toepassing geacht en hieruit voortvloeiend is een zwaar inreisverbod opgelegd. Beide staan in rechte vast. In het primaire besluit is eisers aanvraag zonder inhoudelijke toetsing afgewezen, omdat hij een gevaar is voor de openbare orde. Daarom komt de staatssecretaris in bezwaar niet toe aan de beoordeling van eisers betoog wat betreft zijn onbesproken gedrag in de jaren die hij nu in Nederland woont en ook niet aan de verklaring van de Iraakse ambassade in Den Haag van 14 september 2020. Die verklaring moet aan de orde komen in een nieuwe procedure voor opheffing van het inreisverbod. Dat past niet in deze procedure.
5.2.
Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) bepaalt dat een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan worden afgewezen als de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. Volgens artikel 3.77, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000, kan de aanvraag wegens gevaar voor de openbare orde worden afgewezen indien er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Dit artikel is een implementatie van artikel 6 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Dat betekent dat rekening moet worden gehouden met de uitleg die het Hof van Justitie aan het openbare-ordebegrip geeft.
5.3.
In het arrest van 12 december 2019 [6] in de gevoegde zaken G.S. en V.G. heeft het Hof van Justitie het openbare-ordebegrip (verder) uitgelegd. Uit dat arrest volgt dat, als is gebleken dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, de staatssecretaris bij de afwijzing van een aanvraag niet nader hoeft te motiveren dat de vreemdeling een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. [7]
5.4.
Zoals onder 2 is overwogen is op eiser artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing geacht. Die conclusie staat in rechte vaste (zie onder 2.2). De staatssecretaris heeft eisers aanvraag hierom in redelijkheid kunnen afwijzen. Dat eiser zich in alle jaren die hij nu in Nederland woont nooit in aanraking is gekomen met politie en justitie en dat de Iraakse ambassade een verklaring omtrent gedrag heeft afgegeven, doen hieraan niet af. De staatssecretaris heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verklaring omtrent gedrag aan de orde moet komen in een procedure voor opheffing van het inreisverbod. De beroepsgrond slaagt niet.
Uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000
6. Eiser betoogt dat hij ernstige psychische problemen heeft, lijdt aan geheugenverlies en 24 uur per dag zorg nodig heeft. Zijn echtgenote en kinderen verlenen hem die zorg. Eiser is voor zijn problemen aangemeld bij een GGZ-instelling. Artsen adviseren eiser om thuis behandeld te worden. Eiser vertrouwt namelijk uitsluitend zijn echtgenote. In Irak kan hij misschien zorg krijgen, maar dat is niet de zorg die hij nodig heeft, namelijk de zorg van zijn familie die onvoorwaardelijk voor hem klaarstaat. Ter onderbouwing heeft eiser een brief van zijn huisarts van 1 november 2022 overgelegd. Verder heeft eiser op de zitting nog betoogd dat het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) ten onrechte stukken niet heeft meegenomen. Eiser heeft namelijk stukken verstuurd naar postbus 1, maar na het versturen heeft eiser ook postbus 18 als postadres zien staan. Eiser heeft over die stukken en de postbussen telefonisch contact gehad met het BMA. De medewerker aan de telefoon heeft eiser laten weten dat erachteraan zou worden gegaan en dat hij zich geen zorgen hoefde te maken.
6.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat uit het advies van het BMA van
27 juli 2022 (hierna ook: het BMA-advies) blijkt dat uitblijven van medische behandeling een medische noodsituatie op korte termijn kan doen ontstaan, maar dat de medische behandeling in het land van herkomst aanwezig is en voldoende is, zodat een medische noodsituatie kan worden voorkomen. Eiser is ook in staat om te reizen onder de reisvoorwaarden die in het BMA advies staan omschreven. Hij komt daarom niet in aanmerking voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000. De staatssecretaris betwist verder dat het BMA ten onrechte stukken niet heeft meegenomen. Eiser heeft ook het juiste postadres, postbus 1, gebruikt. De staatssecretaris verwijst naar een telefoonnotitie waaruit ook blijkt dat een medewerker van de staatssecretaris eiser heeft geadviseerd om postbus 1 te gebruiken.
6.2.
Artikel 64 van de Vw 2000 bepaalt, voor zover hier van belang, dat uitzetting achterwege blijft zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling niet verantwoord is om te reizen. Volgens het beleid van de staatssecretaris wordt uitstel van vertrek verleend als de vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen óf het uitblijven van de medische behandeling leidt tot een medische noodsituatie en er geen behandeling beschikbaar is in het land van herkomst of dat deze aantoonbaar niet toegankelijk is. Om een beslissing te kunnen nemen vraagt de staatssecretaris veelal advies bij het BMA. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [8] is zo’n advies een deskundigenadvies aan de minister ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden.
6.3.
In het BMA-advies van 27 juli 2022 vermeldt de arts dat zij een medische noodsituatie op korte termijn verwacht als de in het advies genoemde behandeling uitblijft. Op korte termijn kan een coma als gevolg van ontregeling van de suikerhuishouding en andere stoffen ontstaan nu eiser twee soorten medicatie nodig heeft om de bloedsuikers te regelen. Die coma is een levensbedreigende situatie. Het BMA-advies vermeldt verder dat de behandeling hiervoor in het land van herkomst aanwezig is en dat die voldoende is om een medische noodsituatie te voorkomen. Enige medische voorziening tijdens de reizen is niet noodzakelijk.
6.4.
De rechtbank stelt vast dat eiser geen contra-expertise heeft overgelegd. Eiser heeft ook geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht om aan de conclusies in het BMA-advies (zie onder 6.3) te twijfelen. Het betoog van eiser op de zitting dat het BMA bepaalde stukken ten onrechte niet in het advies heeft betrokken heeft hij niet onderbouwd met de vier documenten die hij nadien, op 12 november 2022, heeft overgelegd (zie onder 1.3). Eiser heeft brieven van de huisarts en van de GGZ overgelegd die, zoals de staatssecretaris terecht stelt, dateren van ná het BMA-advies. Voor zover eiser hiermee betoogt dat de stukken aantonen dat het BMA onderdelen in de medische situatie van eiser heeft gemist, slaagt dat betoog niet. De rechtbank beoordeelt het BMA-advies namelijk naar de situatie zoals die op het moment van het uitbrengen van het BMA-advies was. De beide brieven gaan daar niet over. De enkele opmerking in de brief van de huisarts dat eiser in mei 2022 is doorverwezen naar een Arabisch sprekend psychiater is onvoldoende om aan de conclusies in het BMA-advies te twijfelen. Uit de overgelegde telefoonnota blijkt verder niet dat eiser, zoals hij stelt, contact heeft gehad met het BMA. De telefoonnotitie die de staatssecretaris heeft overgelegd onderbouwt dat er contact is geweest met een medewerker van de staatssecretaris, maar wijst er ook niet op dat het BMA bepaalde stukken niet in het BMA-advies heeft betrokken. Hetzelfde geldt voor het verzoek om opheffing van het inreisverbod van 9 november 2022. Hoewel eiser verder aanvoert dat hij afhankelijk is van mantelzorg door zijn echtgenote, is dit ook niet af te leiden uit de medische stukken. De enkele stelling dat dit zo is, is onvoldoende om een concreet aanknopingspunt te vormen waardoor aan de juistheid of volledigheid van het BMA-advies kan worden getwijfeld. De staatssecretaris heeft dan ook terecht beslist dat eiser niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in stand blijft. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus Visschers, rechter, in aanwezigheid van
E.J. Iflé, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2023.
griffier
Rechter
De rechter is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:57 van de Awb.
2.Op grond van artikel 3.77, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Zie hierover artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000.
4.ECLI:EU:C:2015:377.
5.ECLI:EU:C:2016:1550.
6.ECLI:EU:C:2019:1072.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 5 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1443.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 mei 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BA6053).