In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, afkomstig uit Irak, had de aanvraag ingediend om bij zijn echtgenote in Nederland te kunnen verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen op basis van een eerder opgelegd zwaar inreisverbod, omdat eiser wordt beschouwd als een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor de openbare orde, zoals bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.
De rechtbank behandelt de argumenten van eiser, die stelt dat hij nooit in aanraking is gekomen met politie of justitie en dat hij een verklaring omtrent gedrag heeft overgelegd van de Iraakse ambassade. De staatssecretaris heeft echter de aanvraag zonder inhoudelijke motivering afgewezen, omdat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris in redelijkheid tot deze afwijzing heeft kunnen komen, gezien de toepassing van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag op eiser.
Daarnaast betoogt eiser dat hij ernstige gezondheidsproblemen heeft en dat zijn echtgenote en kinderen hem de zorg bieden die hij nodig heeft. De staatssecretaris stelt echter dat de medische behandeling in Irak voldoende is en dat eiser in staat is om te reizen. De rechtbank oordeelt dat eiser geen contra-expertise heeft overgelegd en dat de staatssecretaris terecht heeft beslist dat eiser niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van zijn gezondheidsproblemen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de aanvraag voor de verblijfsvergunning in stand blijft.