5.99.Aan de orde is vervolgens of, zoals SILC stelt en gedaagden betwisten, SILC voldoende representatief is, gelet op de achterban en de omvang van de vertegenwoordigde vorderingen. Op dit punt verwijst de rechtbank allereerst naar de rechtsoverwegingen 5.78 tot en met 5.80.
5.100. Met betrekking tot de omvang en samenstelling van haar achterban heeft SILC in haar conclusie van 22 februari 2023gesteld dat zij een groep van 157 institutionele beleggers heeft weten te verzamelen, die ook deelnemingsovereenkomsten hebben ondertekend, waarin zij SILC hebben gevolmachtigd om opt-in en/of opt-out verklaringen af te geven. Daarnaast hebben zich bij SILC het afgelopen jaar ongeveer 500 particuliere beleggers gemeld. Volgens SILC geniet zij ook de steun van andere belangenorganisaties die op hun beurt de belangen van hun leden vertegenwoordigen, te weten de federatie van Europese beleggersverenigingen Better Finance en Follow This.
5.101. Tot de potentiële achterban van SILC behoren alle personen die in de door SILC gestelde Relevante Periode aandelen Airbus hebben gehouden en een Corrective Disclosure hebben doorgemaakt. Zoals hiervoor is overwogen, is het in deze zaak moeilijk om het aantal beleggers dat in de door SILC gestelde Relevante Periode aandelen Airbus hebben gehouden en het aantal door hen gehouden aandelen vast te stellen. Met betrekking tot de totale omvang van het uitstaande aandelenkapitaal en over de verhouding tussen particuliere en professionele beleggers gaat de rechtbank uit van de juistheid van de stellingen van Airbus en E&Y als weergegeven onder 5.83, nu SILC deze evenmin heeft weersproken.
5.102. Ter zitting heeft SILC zich op het standpunt gesteld dat voor de representativiteit met name van belang is hoeveel procent van de totale geleden schade is geleden door de beleggers die zich bij haar hebben aangesloten. Wat de particuliere beleggers betreft heeft SILC erkend dat deze beleggers een zeer gering gedeelte van de schade hebben geleden. SILC heeft ten aanzien van de 157 institutionele beleggers gesteld dat deze naar schatting 5% van de schade hebben geleden. Desgevraagd naar de achtergrond van dit percentage heeft SILC toegelicht dat de institutionele beleggers gegevens aan de interne analisten van DRRT hebben verstrekt, dat die analisten aan de hand van een rekenmodel dat zij in samenwerking met de deskundigen (van MetaShort – [de deskundige] , zie productie 70 van SILC) hebben gemaakt een spreadsheet heeft opgesteld waarin een formule zit. In de spreadsheet zijn de transactiegegevens van de institutionele beleggers ingeladen en daar is de formule op losgelaten.
5.103. Ten aanzien van AIRS heeft de rechtbank, bij gebrek aan meer informatie, de representativiteit beoordeeld aan de hand van het aandelenbezit van de bij AIRS aangesloten beleggers. De rechtbank volgt SILC in haar standpunt dat voor de representativiteit met name van belang is hoeveel procent van de totale geleden schade is geleden door de beleggers die zich bij haar hebben aangesloten (zie 5.79). Dit percentage is zeer gering voor wat betreft de particuliere beleggers die zich bij SILC hebben aangesloten, zodat dit niet kan bijdragen aan de representativiteit van SILC. Aan die representativiteit kunnen wel bijdragen de door SILC bedoelde 157 institutionele beleggers. Dit aantal van 157 beleggers is in het licht van de onder 5.83 bedoelde Bloomberg-gegevens voldoende substantieel te noemen, zodat de rechtbank geen reden ziet te twijfelen aan het door SILC genoemde percentage van de door hen geleden schade van 5%. Dit percentage acht de rechtbank voldoende voor het oordeel dat SILC als voldoende representatief kan worden aangemerkt.
Artikel 3:305a lid 2 sub a tot en met d Rv
5.104. Om te kunnen voldoen aan het vereiste dat de beschermde belangen voldoende zijn gewaarborgd, moet SILC ingevolge artikel 3:305a lid 2 sub a tot en met e Rv beschikken over:
een toezichthoudend orgaan;
passende en doeltreffende mechanismen voor de deelname aan of vertegenwoordiging bij de besluitvorming van de personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt;
c. voldoende middelen om de kosten voor het instellen van een rechtsvordering te dragen, waarbij de zeggenschap over de rechtsvordering in voldoende mate bij de rechtspersoon ligt;
d. een algemeen toegankelijke internetpagina, waarop de volgende informatie beschikbaar is:
1° de statuten van de rechtspersoon;
2° de bestuursstructuur van de rechtspersoon;
3° de laatst vastgestelde jaarlijkse verantwoording op hoofdlijnen van het toezichthoudend orgaan over het door haar uitgevoerde toezicht;
4° het laatst vastgestelde bestuursverslag;
5° de bezoldiging van bestuurders en de leden van het toezichthoudend orgaan;
6° de doelstellingen en werkwijzen van de rechtspersoon;
7° een overzicht van de stand van zaken in lopende procedures en de resultaten daarvan;
8° indien een bijdrage wordt gevraagd van de personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt: inzicht in de berekening van deze bijdrage;
9° een overzicht van de wijze waarop personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt zich kunnen aansluiten bij de rechtspersoon en de wijze waarop zij deze aansluiting kunnen beëindigen;
e. voldoende ervaring en deskundigheid ten aanzien van het instellen en voeren van de rechtsvordering.
5.105. Het waarborgvereiste is onder de WCAM geïntroduceerd met de toevoeging per 1 juli 2013 van de volgende zin aan artikel 3:305a lid 2 BW (oud):
"Een rechtspersoon (…) als bedoeld in lid 1 is eveneens niet ontvankelijk, indien met de rechtsvordering de belangen van de personen ten behoeve van wie de rechtsvordering is ingesteld onvoldoende gewaarborgd zijn.”
5.106. Aanleiding van deze uitbreiding van dit artikel was dat in collectieve acties in vooral de financiële sector getwijfeld werd aan de zuiverheid van de motieven van bepaalde ad-hoc claimstichtingen die in het leven werden geroepen nadat een groot aantal personen als gevolg van dezelfde gebeurtenissen door toedoen van één of meer schadeveroorzakers schade had geleden. Deze aanleiding blijkt onder meer uit de volgende passages uit de Memorie van Toelichting(onderstreping door de rechtbank):
“Het collectief actierecht van artikel 3:305a BW biedt de mogelijkheid om op een efficiënte en effectieve wijze rechtsbescherming te bieden tegen de aantasting van belangen die grote groepen burgers gezamenlijk raken. De toenemende massaliteit en schaalvergroting in ons recht leiden tot collectieve geschillen en hebben eraan bijgedragen dat steeds veelvuldiger gebruik wordt gemaakt van het collectief actierecht. Dit valt toe te juichen omdat in deze gevallen een individueel optreden vaak niet mogelijk is of omdat een collectief optreden efficiënt en in het belang van alle betrokkenen is. Dit succes van het collectief actierecht heeft echter ook een keerzijde. Het leidt in toenemende mate tot, wat wel wordt genoemd, een wildgroei aan claimstichtingen die na een massaschade in het leven worden geroepen. Dit verschijnsel doet zich vooral voor bij massaschades in de financiële sector, bijvoorbeeld na het faillissement van DSB Bank. Met gebruikmaking van internet en door aandacht in de media trachten deze stichtingen vele gedupeerden aan zich te binden. In bepaalde gevallen wordt wel getwijfeld aan de zuiverheid van de motieven van deze stichtingen, die niet zelden louter commercieel gedreven zijn (entrepreneurial lawyering). Gedupeerden beschikken veelal niet over de kennis om te beoordelen wat deze motieven zijn en of de organisatie de vereiste deskundigheid bezit om hun belangen adequaat te behartigen. Voor de wederpartij is het vaak lastig te beoordelen welke stichting voldoende professioneel is om daarmee als gesprekspartner naar een voor alle partijen rechtvaardige oplossing van de zaak te werken en met het oog daarop goede procedurele afspraken te maken. Het is niet wenselijk het oprichten van dergelijke stichtingen die de belangen van anderen beogen te behartigen, te ontmoedigen. Degelijke ad hoc opgerichte stichtingen vervullen immers niet zelden een belangrijke rol bij de afwikkeling van massaschades en worden ook niet zelden opgericht door al bestaande belangenorganisaties die op deze wijze bijvoorbeeld goed in staat zijn bestuursleden aan te trekken die over de expertise beschikken die nodig is voor de afwikkeling van de betreffende zaak.Gezien het bovenstaande is er echter wel reden om maatregelen te treffen die moeten ontmoedigen dat stichtingen belangen behartigen van gedupeerden uit motieven die louter commercieel gedreven zijn. Bovendien is er reden om gedupeerden en hun wederpartijen houvast te bieden en beter inzicht te geven in het functioneren en de professionaliteit van ad hoc opgerichte stichtingen.
(…)
Een vermoedelijk ook belangrijke oorzaak voor de sterke opkomst van ad hoc opgerichte stichtingen is de ingevolge artikel 3:305a BW vrijwel voorbehoudloze toegang tot de rechter. Deze stichtingen weten zich hierdoor gesterkt indien zij zich opwerpen als belangenbehartiger van gedupeerden. Omdat de beweegredenen van deze stichtingen niet altijd primair op belangenbehartiging zijn gericht, is er reden om, afhankelijk van de omstandigheden, strengere toegangseisen te stellen. Voorgesteld wordt daarom om de rechter een handvat te bieden om kritisch te oordelen over de ontvankelijkheid in een collectieve actie indien hij twijfelt aan de motieven voor het instellen van deze actie.Daarom wordt in de voorgestelde nieuwe redactie van de derde zin van artikel 305a lid 2 BW de mogelijkheid geboden om de eisende organisatie niet-ontvankelijk te verklaren indien de belangen van de personen voor wie gesteld wordt te worden opgekomen, met de collectieve actie onvoldoende gewaarborgd zijn.”
(…)
2. De vraag of met een collectieve actie de belangen van de betrokken personen al dan niet voldoende gewaarborgd zijn, laat zich alleen per concreet geval beantwoorden.Twee centrale vragen die dan in geval van betwisting beantwoording behoeven zijn in hoeverre de betrokkenen uiteindelijk baat hebben bij de collectieve actie indien het gevorderde wordt toegewezen en in hoeverre erop vertrouwd mag worden dat de eisende organisatie over voldoende kennis en vaardigheden beschikt om de procedure te voeren. In dat kader is een aantal factoren te noemen die hierbij in algemene zin een rol kunnen spelen.
Acht kan bijvoorbeeld worden geslagen op de overige werkzaamheden die de organisatie heeft verricht om zich voor de belangen van benadeelden in te zetten of
op de vraag of de organisatie in het verleden ook daadwerkelijk in staat is gebleken de eigen doelstellingen te realiseren.
Een aanwijzing kan voorts zijn het aantal benadeelden dat aangesloten is bij of lid is van de organisatie en de vraag in hoeverre benadeelden zelf de collectieve actie ondersteunen.
Indien de hierboven genoemde claimcode tot stand is gekomen kan ook van betekenis zijn of de eisende organisaties aan de daarin opgenomen «principes» voldoet.
Voorts kan bij een ad hoc opgerichte stichting van belang zijn of deze is opgericht door reeds bestaande organisaties die in het verleden succesvol de belangen van de betrokkenen hebben behartigd.
Ook kan een aanwijzing zijn of de organisatie ter zake van de gebeurtenis waardoor velen gedupeerd zijn niet alleen voor de veroorzaker(s), maar bijvoorbeeld ook voor de overheid als gesprekspartner is opgetreden.
Het optreden als spreekbuis in de media kan ook een aanwijzing zijn.
Bij de vraag in hoeverre betrokkenen uiteindelijk baat hebben bij de collectieve actie ingesteld tegen een buitenlandse gedaagde, is van groot belang of een veroordelend vonnis daadwerkelijk ten uitvoer kan worden gelegd.”
5.107. Onder de WAMCA zijn de ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a BW (oud) nader uitgewerkt en aangescherpt. Over de achtergrond hiervan is in de Memorie van Toelichting onder meer het volgende te lezen(onderstreping door de rechtbank):
“Daarnaast worden aanvullende ontvankelijkheidseisen geïntroduceerd om een adequate vertegenwoordiging van gedupeerden in collectieve procedures te garanderen, nu zelfregulering door middel van een door vertegenwoordigers van belangenorganisaties opgestelde «Claimcode» niet het gewenste effect heeft. Zeker nu dit voorstel tot doel heeft om één belangenorganisatie aan te wijzen die voor alle gedupeerden en alle andere partijen optreedt in de procedure, is de invoering van dergelijke aanvullende waarborgen gerechtvaardigd.Dit is in het belang van gedupeerden en van de aangesproken partij. Zij weten zo dat ze te maken hebben met kwalitatief goede organisaties die het belang van gedupeerden voorop hebben staan.”
(…)
“4.2 Wie kan de vordering instellen?
Net als bij een collectieve actie kan een collectieve schadevergoedingsactie worden ingesteld door een representatieve belangenorganisatie, die al dan niet voor de desbetreffende collectieve schadevergoedingsactie is opgericht (adhoc-organisatie). Het wetsvoorstel bevat aangescherpte ontvankelijkheidseisen voor belangenorganisaties die een collectieve (schadevergoedings-)vordering instellen. Deze eisen verankeren deels de Claimcode wettelijk en zien op de transparantie en governance van belangenorganisaties. Dit is overeenstemming met de Aanbevelingen van de Juristengroep.In de strengere eisen met betrekking tot de toegang tot de collectieve procedure ligt ook een belangrijke garantie besloten ter voorkoming van uitwassen.
(…)
Deze aangescherpte ontvankelijkheidseisen geven de rechter de mogelijkheid omde geschiktheid van de belangenorganisatie indringend te toetsen. Een aanscherping van de ontvankelijkheidseisen is op zijn plaats omdat de invoering van een systeem waarin een Exclusieve Belangenbehartiger wordt aangewezen extra verantwoordelijkheden met zich brengt voor een belangenorganisatie. Hetzelfde geldt wanneer een belangenorganisatie de mogelijkheid krijgt om in een collectieve actie schadevergoeding te vorderen ten behoeve van de gedupeerden voor wie zij de rechtsvordering heeft ingesteld. Ten slotte zijn er de laatste tijd verschillende incidenten geweest rondom commerciële belangenorganisaties.Deze onderstrepen het belang van een betere transparantie en governance van belangenorganisaties die collectieve procedures voeren ter bescherming van de gedupeerden voor wie zij stellen op te komen.”
(…)
Lid 2, nadere ontvankelijkheidseisen governance
Lid 2 preciseert en versterkt deze ontvankelijkheidseisen nader. Zoals hierboven ook opgemerkt, is uit de literatuur (Tillema, 2016) en de consultatie gebleken dat invoering van de eis van voldoende gewaarborgde belangen er in de praktijk niet toe heeft geleid dat de ontvankelijkheid van een belangenorganisatie anders wordt getoetst. Dit voorstel maakt het mogelijk dat belangenorganisaties in de toekomst een collectieve schadevergoedingsactie kunnen instellen en kunnen worden aangewezen om exclusief op te treden voor een groep gedupeerden. Daarom heb ik besloten om dit vereiste nader in te vullen door aanvullende ontvankelijkheidsvoorwaarden te introduceren. De laatste jaren is er veel te doen geweest over de wijze waarop sommige representatieve belangenorganisaties in de praktijk opereren.Daarbij richt de kritiek zich vooral op de kwaliteit van ad hoc ingestelde organisaties, die ten behoeve van één specifieke rechtsvordering zijn opgericht of op commerciële organisaties die van het instellen van collectieve vorderingen hun verdienmodel hebben gemaakten niet zozeer op bestaande belangenbehartigers die reeds een lange staat van dienst hebben. Deze kritiek ziet niet op organisaties zoals de Consumentenbond, VEB en Eumedion en VEH, die zich naast het voeren van collectieve procedures breder inzetten als belangenbehartiger. Deze laatste organisaties zijn veelal als vereniging georganiseerd. In de regel kan worden aangenomen dat deze belangenorganisaties zullen voldoen aan de aangescherpte ontvankelijkheidseisen in artikel 3:305a BW.Bij ad hoc organisaties en commerciële organisaties, veelal als stichting georganiseerd, kunnen de aangescherpte ontvankelijkheidseisen werken als filter. Dit om te voorkomen dat de collectieve (schadevergoedings-)actie een vrijplaats wordt voor commercieel ingestelde organisaties, die de belangen van de personen voor wie zij opkomen op de tweede plaats hebben staan.”
5.108. Tegen deze achtergrond komt de rechtbank tot de volgende beoordeling.
5.109. SILC is een ad hoc claimstichting. Zij vraagt geen eigen bijdrage van de beleggers die zich bij haar hebben aangesloten en is voor wat betreft haar financiering volledig afhankelijk van Therium. Therium is een internationaal opererende
Third Party Litigation Funder, die (primair) gericht is op het behalen van winst voor haar investeerders. Therium heeft onlangs een financieringsovereenkomst gesloten met SILC. Voordien werd SILC (voor)gefinancierd door DRRT, een advocatenkantoor gevestigd op de Bahama’s. DRRT richt zich op het voeren van en adviseren over collectieve acties. DRRT heeft de oprichtingskosten van SILC betaald en werkt nog steeds samen met SILC. Bovendien is DRRT ook partij bij de financieringsovereenkomst. Gelet op het voorgaande is het van belang om kritisch te bezien of SILC de belangen van de personen voor wie zij opkomt wel op de eerste plaats heeft staan.
5.110. In de eerste plaats concludeert de rechtbank dat SILC, naast het voeren van deze procedure, niet of nauwelijks
eigenactiviteiten verricht gericht op de personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt. Dit volgt hieruit.
5.111. SILC stelt dat zij voor de particuliere beleggers heeft samengewerkt met de Duitse aandeelhoudersvereniging DSW aan de voorlichting en verschaffing aan DSW's achterban van informatie over het Airbus dossier en de onderhavige actie. Daarnaast stelt SILC dat zij samenwerkt met Rightshare B.V. aan de implementatie voor particuliere beleggers van een online portal dat deze beleggers in staat stelt (a) hun belangstelling en steun voor deze procedure kenbaar te maken; (b) bewijsstukken te bewaren en (c) kennis te nemen van relevante ontwikkelingen. Voor de institutionele beleggers werkt SILC volgens haar samen met DRRT.
5.112. Dat SILC (thans) een eigen organisatie heeft die de onder 5.110 en 5.111 beschreven activiteiten verricht en zich daarbij inzet voor de belangen van de achterban is echter niet gesteld of gebleken. Dit klemt te meer omdat SILC essentiële activiteiten aan DRRT heeft uitbesteed. Hiertoe heeft SILC op 23 juli 2021 als volgt besloten:
“Grant a revocable power of attorney to DRRT enabling it needs to do - in all reasonableness - for the client relationship management, onboarding of affected investors, book building and collecting of evidence with a view to the claim(s) pursued by the Foundation ("Power of Attorney").
In de preambule van deze volmacht is het volgende overwogen:
“A. The Foundation [lees: SILC, Rechtbank] was incorporated with a view to representing the interests of investors with respect to (alleged) losses or damages already suffered or yet to be suffered as a(n) (in)direct consequence of, amongst others but not limited to, unlawful acts (onrechtmatig handelen) and/or misrepresentations by listed companies, hereafter the Defendants.
B. [X] , P.A. dba DRRT, is a U.S. law firm with leading experience in the area of claim originiation, book building, claims filing and investor loss recovery across the globe and which is envisaged to enter into a consultancy agreement with the Foundation shortly (DRRT). DRRT prefinanced certain costs in relation to the incorporation and overall setup of the Foundation shortly after the losses suffered as a result of the Defendant's behavior took place.
C. DRRT and its employees will be involved in liaising with its existing and prospective clients to provide the relevant information and documentation regarding the preservation of rights, the registration of claims and the enforcement of such parties’ rights in relation to litigation and/or settlements with the Defendants. DRRT intends to encourage its clients to enter into participation agreements with the Foundation, which agreement will empower the Foundation to act on behalf of these investors. As such, granting a power of attorney to DRRT in order to empower it to execute
participation agreements with the Foundation has the benefit of streamlining the logistics related to existing client relationships, book building, preserving claims, collecting evidence and, potentially, filing the claims of the Foundation’s participants.”
5.113. Uit deze volmacht blijkt dat DRRT zorgdraagt voor het aantrekken van deelnemers, de registratie van hun claims, het bevorderen van het aangaan van deelnemingsovereenkomsten, het verzamelen van bewijsmateriaal en, zo mogelijk, het aanbrengen van rechtszaken. Dat zijn werkzaamheden die een belangenorganisatie bij uitstek zelf verricht en waarover zij in dat geval ook de regie heeft. Juist die werkzaamheden heeft SILC uit handen gegeven aan de commerciële organisatie DRRT, die ook de initiatiefnemer is van deze collectieve actie. Zoals Airbus onweersproken heeft aangevoerd, kan SILC die werkzaamheden niet zelf uitvoeren omdat zij de benodigde kennis en ervaring daarvoor mist. Niet is gesteld of anderszins gebleken dat SILC zelf beschikt over een eigen organisatie, eigen medewerkers en eigen adviseurs waarmee zij de werkzaamheden rondom de collectieve actie verricht.
5.114. Gelet op het voorgaande moet de rechtbank het ervoor houden dat SILC in naam deze procedure voert, maar daarvoor zelf niet of nauwelijks activiteiten verricht en ook daarnaast niet of nauwelijks activiteiten verricht, gericht op de personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt. Hierdoor staat onvoldoende vast dat SILC zelf over voldoende ervaring en deskundigheid beschikt om de onderhavige collectieve actie in te kunnen stellen en te voeren.
5.115. In de tweede plaats is de
governancebij SILC van belang
.Hierover wordt het volgende overwogen.
5.116. SILC heeft een bestuur en een Raad van Toezicht met ieder drie leden. De heer [bestuurslid 1] (hierna: [bestuurslid 1] ) is tot 22 mei 2023 voorzitter van het bestuur geweest. Hij is opgevolgd door de heer [bestuurslid 2] (hierna: [bestuurslid 2] ). De overige bestuursleden zijn mevrouw [bestuurslid 3] (hierna: [bestuurslid 3] ) en de heer [bestuurslid 4] (hierna: [bestuurslid 4] ). De leden van de Raad van Toezicht zijn de heren [Naam lid 1] (voorzitter, hierna: [Naam lid 1] ), [Naam lid 2] (hierna: [Naam lid 2] ) en [Naam lid 3] (hierna: [Naam lid 3] ).
5.117. Uit de statuten van SILC volgt dat de Raad van Toezicht:
- het aantal leden van het bestuur vaststelt (artikel 5.1);
- de leden van het bestuur benoemt (artikel 5.2);
- besluit over een bezoldiging voor de leden van het bestuur (artikel 5.4);
- een lid van het bestuur kan schorsen of ontslaan (artikel 5.5 en 5.6).
Aan de goedkeuring van de Raad van Toezicht zijn, onder meer, de volgende besluiten van het bestuur onderworpen:
- de aanvaarding of verwerping van een schikking met een van de gedaagden; (artikel 8.14 onder k)
- iedere beslissing die verstrekkende gevolgen kan hebben voor het functioneren van SILC en het nastreven van haar doelen, met inbegrip van een voorstel tot fundamentele wijziging van de governancestructuur van de Stichting; (artikel 8.14 onder l);
- onderwerpen waarvan de Raad van Toezicht schriftelijk aan het bestuur heeft meegedeeld dat deze aan zijn goedkeuring zijn onderworpen (artikel 8.14 onder j).
5.118. Uit dit een en ander volgt dat de Raad van Toezicht een zeer vergaande mate van zeggenschap heeft binnen SILC. Dat is, gelet op het vereiste dat de zeggenschap over de rechtsvordering in voldoende mate bij SILC (de zelfstandige entiteit die de collectieve actie instelt) moet liggen, problematisch. Vast staat immers dat twee leden van de Raad van Toezicht, welk orgaan bij meerderheid besluit, banden hebben met DRRT en/of Therium. Zoals een aantal gedaagden onweersproken heeft aangevoerd, was [Naam lid 1] lid van het bestuur dan wel de Raad van Toezicht van verschillende door DRRT opgezette claimorganisaties (waaronder Stichting Steinhoff International Compensation Claims en Stichting Investor Claims against Fortis), adviseert hij de eisende partij in een door DRRT geïnitieerde collectieve actie in Duitsland tegen Volkswagen en Porsche en was hij spreker op meerdere door DRRT georganiseerde conferenties. Er is aldus sprake van een zodanig nauwe connectie tussen DRRT en [Naam lid 1] dat aangenomen moet worden dat [Naam lid 1] niet voldoende onafhankelijk is van DRRT.
[Naam lid 2] is nauw verbonden met Therium, aangezien hij
managing directoris van Therium Deutschland GmbH en door Therium is voorgedragen.
Gelet op het voorgaande is er weinig fantasie voor nodig om aan te nemen dat er een reëel risico op beïnvloeding (door middel van de besluitvorming in SILC) door de belangen van DRRT en Therium bij de door SILC te volgen koers, aanwezig is.
5.119. Daarvoor biedt ook de financieringsovereenkomst ruimte, nu in artikel 8.3 is bepaald dat SILC Therium en DRRT zal informeren en raadplegen in de volgende gevallen:
“The Foundation (lees SILC) undertakes to inform and consult with Therium and DRRT in advance when considering any material decisions related to, among other thing: (i) material strategic and legal decisions in relation to the pending legal proceedings, (ii) a settlement with one or more of the defendants and (iii) other strategic decisions.”
5.120. SILC is dus onder meer voorafgaand aan het aangaan van een schikking verplicht om Therium en DRRT te raadplegen. Via deze weg kunnen Therium en DRRT dus invloed uitoefenen op de besluitvorming door SILC.
5.121. De wetgever heeft zeker willen stellen dat het al dan niet goedkeuren van een schikkingsvoorstel niet in reële mate zou kunnen worden beïnvloed door derden, in het bijzonder third party litigation funders. De wetgever wilde voorkomen dat hierbij niet de belangen van de achterban, maar de belangen van de financiers voorop zouden komen te staan(onderstreping door de rechtbank):
"De vragen in het nader verslag zijn aanleiding voor een tweede nota van wijziging bij dit wetsvoorstel. Deze nota van wijziging wijzigt het ontvankelijkheidsvereiste in onderdeel c van artikel 3:305a lid 2 BW. Dit onderdeel houdt reeds in dat een belangenorganisatie over voldoende middelen moet beschikken om de kosten voor het instellen van de collectieve rechtsvordering te dragen. Daaraan is toegevoegd dat de zeggenschap over de vordering in voldoende mate bij de belangenorganisatie moet liggen. In de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag is opgemerkt dat de rechter voor het beoordelen van dit ontvankelijkheidsvereiste ook een eventuele financieringsovereenkomst met een derdenfinancier kan opvragen.Net als de partijen die hiernaar gevraagd hebben in het nader verslag, vind ik het onwenselijk als een ander dan de belangenorganisatie zelf, bepaalt hoe met de collectieve vordering wordt omgegaan. Dit betekent dat de belangenorganisatie (in overleg met de achterban) – en niet de eventuele financier – uiteindelijk beslist of kan worden ingestemd met een schikkingof dat eventueel hoger beroep wordt ingesteld tegen een afwijzende beslissing. De rechter kan ambtshalve toetsen welke mate van invloed een eventuele derdenfinancier volgens de financieringsovereenkomst heeft op de procedure. De toevoeging in onderdeel c verduidelijkt dit.”
5.122. In de derde plaats acht de rechtbank van belang dat SILC in wezenlijke mate afhankelijk is van DRRT. Zoals Airbus onweersproken heeft aangevoerd, heeft SILC geen financiële ruimte om DRRT buiten de deur te zetten, als zij dat nodig zou vinden. De door DRRT bedongen vergoeding is gerelateerd aan de opbrengst van de onderhavige procedure (artikel 3.5 van de financieringsovereenkomst). Als SILC DRRT zou willen vervangen, zou dat dubbele kosten meebrengen.
5.123. In de vierde plaats heeft het bestuur van SILC onvoldoende ervaring en deskundigheid ten aanzien van het instellen en voeren van de rechtsvordering, gelet op het volgende.
5.124. In de Memorie van Toelichting is over dit vereiste het volgende opgenomen:(onderstreping door de rechtbank)
“Onderdeel e stelt dat de rechtspersoon moet beschikken over voldoende ervaring en deskundigheid ten aanzien van het instellen van de rechtsvordering en het voeren van de procedure. Dit geeft de rechter de mogelijkheid om de track record te toetsen van belangenorganisaties die voor een groep gedupeerden een rechtsvordering instellen. De eis dat de belangenorganisatie voldoende deskundig moet zijn, betekent dat zij aantoonbaar over expertise beschikt die relevant is voor de collectieve vordering, dan wel daartoe toegang heeft. Welke deskundigheid dit is, zal van geval tot geval verschillen. Gaat het om een collectieve rechtsvordering tot vergoeding van beleggingsschade dan zal enige financiële expertise op dit terrein vereist zijn. Dit kan doordat de organisatie een deskundige op dit terrein in haar bestuur heeft of doordat is voorzien in een goede toegang van de organisatie tot zo’n deskundige. Gaat het om letselschade, dan ligt de vereiste deskundigheid veeleer op het terrein van de mogelijke soorten letsel en de gevolgen daarvan die veroorzaakt zijn door de gebeurtenis. Welke mate van deskundigheid en professionaliteit wordt vereist, kan ook verschillen naar gelang de omvang van de groep wier belangen worden behartigd. Naarmate de groep gedupeerden voor wie de organisatie opkomt, groter is, kan een meer professionele aanpak vereist zijn.Dit betekent overigens niet dat de rechter geen ad hoc organisaties zou kunnen toestaan. Wel zullen deze organisaties moeten aantonen dat zij, bijvoorbeeld door personen met specifieke expertise aan hun organisatie te verbinden, beschikken over voldoende ervaring en deskundigheid. Het vereiste van voldoende ervaring kan blijken uit eerdere werkzaamheden op het terrein van de collectieve vordering voor de achterban, door eerder ingestelde collectieve vorderingen of door deelname aan het bestuur van personen die over deze ervaring beschikken.”
5.125. Hieruit blijkt dat van een ad hoc organisatie als SILC mag worden verwacht dat daaraan bestuursleden zijn verbonden met voldoende specifieke ervaring en deskundigheid, zulks temeer gezien de aard en omvang van de onderhavige collectieve vordering. Aan die kwalificaties voldoen de huidige bestuursleden [bestuurslid 3] , [bestuurslid 4] en [bestuurslid 2] niet. Niet gesteld of gebleken is dat zij over ervaring en deskundigheid beschikken ten aanzien van collectieve acties. [bestuurslid 1] had dat volgens SILC wel, maar hij is inmiddels afgetreden.
Ten aanzien van de leden van de Raad van Toezicht, [Naam lid 1] en [Naam lid 2] , geldt dat zij wel hun sporen hebben verdiend. Zij zijn echter ofwel contractueel verbonden aan Therium en DRRT, hetgeen betekent dat ze niet onafhankelijk zijn, ofwel zij hebben een zodanige band met Therium en DRRT dat (de conclusie gerechtvaardigd is dat) zij geen voldoende zelfstandige positie ten opzichte van Therium en DRRT zullen innemen bij de uitoefening van hun taken als lid van de Raad van Toezicht van SILC.
5.126. Al met al moet de rechtbank concluderen dat nu i) SILC feitelijk vrijwel geen eigen activiteiten verricht, ii) zij een volmacht heeft gegeven aan DRRT om de (essentiële) activiteiten in het kader van de procedure uit te voeren en iii) Therium en DRRT gezamenlijk doorslaggevende invloed kunnen uitoefenen op de besluitvorming van SILC, onvoldoende zeker is dat bij SILC de belangen van de achterban voorop staan. Er lijkt sprake te zijn van een lege huls, opgezet door DRRT en/of Therium om deze procedure tegen Airbus te voeren. Dat is niet wat de wetgever (wenselijk en) toelaatbaar heeft geacht.
5.127. Anders dan SILC in haar akte van 24 mei 2023 ziet de rechtbank geen aanleiding om SILC nu nog in de gelegenheid te stellen haar omissies op dit punt te repareren, noch daargelaten de vraag of de gestelde tekortkomingen zich voor reparatie lenen.
5.128. Met betrekking tot het ook onder de WCAM geldende vereiste van de gelijksoortigheid van belangen verwijst de rechtbank naar 5.95. Aan dat vereiste heeft SILC dus voldaan.
5.129. Zoals eerder is vermeld, is het waarborgvereiste geïntroduceerd onder de WCAM.
Uit de onder 5.105 geciteerde passages uit de wetsgeschiedenis van de WCAM maakt de rechtbank op dat het waarborgvereiste was bedoeld om te ontmoedigen dat stichtingen belangen behartigen van gedupeerden uit motieven die louter commercieel gedreven zijn en om gedupeerden en hun wederpartijen houvast te bieden en beter inzicht te geven in het functioneren en de professionaliteit van ad hoc opgerichte stichtingen. Die aspecten hebben bij de invoering van de WAMCA ook centraal gestaan. Daarom ziet de rechtbank aanleiding om aan te sluiten bij haar oordeel onder de WAMCA dat SILC niet aan het waarborgvereiste heeft voldaan.
SILC is niet-ontvankelijk
5.130. Aangezien zij niet aan het waarborgvereiste heeft voldaan, zal SILC niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vorderingen. Bij deze uitkomst komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van de overige vereisten van artikel 3:305a BW en 1018c Rv waarover een geschil tussen partijen bestaat.
5.131. SILC zal als de in het ongelijk gestelde partij (in de hoofdzaak) worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 5] , [gedaagde sub 6] , [gedaagde sub 7] , [gedaagde sub 8] , [gedaagde sub 9] , [gedaagde sub 10] , Airbus, [gedaagde sub 12] , [gedaagde sub 15] , KPMG en E&Y als volgt:
- [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 5] , [gedaagde sub 6] , [gedaagde sub 7] , [gedaagde sub 8] , [gedaagde sub 9] en [gedaagde sub 10] : € 1.505, namelijk € 309 aan griffierecht en € 1.196 aan salaris advocaat (2 punten à € 598, volgens tarief II);
- Airbus en [gedaagde sub 12] : € 2.461, namelijk € 667 aan griffierecht en € 1.794 aan salaris advocaat (3 punten à € 598, volgens tarief II);
- [gedaagde sub 15] : € 1.505, namelijk € 309 aan griffierecht en € 1.196 aan salaris advocaat (2 punten à € 598, volgens tarief II);
- KPMG: € 1.863, namelijk € 667 aan griffierecht en € 1.196 aan salaris advocaat (2 punten à € 598, volgens tarief II);
- E&Y: € 1.863, namelijk € 667 aan griffierecht en € 1.196 aan salaris advocaat (2 punten à € 598, volgens tarief II).
5.132. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90) en de explootkosten van betekening toegekend.
5.133. Voor i) Airbus en [gedaagde sub 12] en ii) KPMG, die wettelijke rente over de proceskosten hebben gevorderd, geldt dat de proceskosten en nakosten die zijn begroot op € 173 dienen te worden betaald binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken. De nakosten die zijn begroot op € 90 en de explootkosten dienen te worden betaald binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis. Bij gebreke van tijdige betaling is de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten verschuldigd.
5.134. AIRS zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van Airbus op € 2.461, namelijk € 667 aan griffierecht en € 1.794 aan salaris advocaat (3 punten à € 598, volgens tarief II).
5.135. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90) en de explootkosten van betekening toegekend.
5.136. De proceskosten en nakosten die zijn begroot op € 173 dienen te worden betaald binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken. De nakosten die zijn begroot op € 90 en de explootkosten dienen te worden betaald binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis. Bij gebreke van tijdige betaling is de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten verschuldigd.