Overwegingen
1. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoeningen op aangiften van Bpm ter zake van de registratie van de hierna te noemen auto’s.
Auto
Kenteken
Betaling
Bezwaar
Tenaam-stelling
Zaaknummer rechtbank
Geheven griffierecht
1
[kenteken 1]
15-11-2019
20-11-2019
16-01-2020
SGR 22/3375
€ 365
2
[kenteken 2]
15-11-2019
20-11-2019
06-12-2019
SGR 22/3377
3
[kenteken 3]
14-11-2019
20-11-2019
26-11-2019
SGR 22/3378
4
[kenteken 4]
01-10-2019
20-11-2019
15-11-2019
SGR 22/3379
5
[kenteken 5]
19-11-2019
22-11-2019
29-01-2020
SGR 22/3381
€ 365
6
[kenteken 6]
19-11-2019
22-11-2019
14-03-2020
SGR 22/3382
7
[kenteken 7]
19-11-2019
22-11-2019
13-12-2019
SGR 22/3383
8
[kenteken 8]
18-11-2019
22-11-2019
27-12-2019
SGR 22/3385
9
[kenteken 9]
14-05-2020
25-05-2020
27-05-2020
SGR 22/3386
€ 365
10
[kenteken 10]
25-03-2020
30-03-2020
09-07-2020
SGR 22/3387
€ 365
11
[kenteken 11]
05-05-2020
11-05-2020
09-05-2020
SGR 22/3388
€ 365
12
[kenteken 12]
06-05-2020
13-05-2020
03-07-2020
SGR 22/3389
€ 365
13
[kenteken 13]
06-05-2020
13-05-2020
05-06-2020
SGR 22/3390
14
[kenteken 14]
06-05-2020
13-05-2020
06-06-2020
SGR 22/3391
15
[kenteken 15]
06-05-2020
13-05-2020
15-05-2020
SGR 22/3392
16
[kenteken 16]
06-05-2020
13-05-2020
11-06-2020
SGR 22/3393
17
[kenteken 17]
06-05-2020
13-05-2020
14-05-2020
SGR 22/3394
2. Bij uitspraak op bezwaar van 29 april 2022 heeft verweerder de bezwaren van eiseres met betrekking tot auto’s 2, 5, 6, 7 en 8 gegrond, met betrekking tot auto 4 niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard.
3. In geschil is of eiseres teveel Bpm op de aangiften heeft voldaan. Meer specifiek is in geschil of bij de aangiften van de juiste CO2-uitstootwaarden is uitgegaan.
4. Eiseres stelt dat de CO2-uitstoot van de auto’s 1, 2, 6, 8, 9, 11, 12, 13, 16 en 17 (de bestaande modellen) moet worden vastgesteld conform de door haar aangedragen NEDC1-geteste referentiemodellen. Wat betreft de auto’s 3, 5, 7, 10, 14 en 15 (de nieuwe modellen) bepleit eiseres dat de CO2-uitstoot op basis van onderzoeken van JATO en TNO moet worden verminderd met 8 respectievelijk 1 gram voor benzineauto’s en 12 respectievelijk 7 gram voor dieselauto’s.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij de aangiften van de juiste CO2-uitstootwaarden is uitgegaan.
Beoordeling van het geschil
6. Eiseres heeft in haar beroepschrift verzocht ter zake van onderhavige beroepen éénmaal griffierecht te heffen omdat volgens haar sprake is van samenhangende zaken.
7. Eiseres heeft op verschillende data zes afzonderlijke bezwaarschriften ingediend tegen de voldoening op aangiften van zeventien verschillende auto’s. Verweerder heeft op de voet van artikel 25, vierde lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zes uitspraken op bezwaar vervat in één geschrift. Daartegen heeft eiseres één beroepschrift ingediend. De griffier heeft per uitspraak op bezwaar éénmaal – dus in totaal zes keer – griffierecht geheven.
8. Een overkoepelend geschilpunt in de onderhavige beroepen betreft het antwoord op de vraag of sprake is van strijdigheid met het Unierecht. Dat neemt niet weg dat die vraag voor iedere auto afzonderlijk, op basis van de relevante feiten en omstandigheden van de desbetreffende auto, moet worden beantwoord. Datzelfde geldt voor de vraag of voor de auto’s juiste bedragen aan extra leeftijdskorting in aanmerking zijn genomen. Het voorgaande in ogenschouw nemend ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding een zodanige samenhang tussen de beroepen aanwezig te achten dat slechts éénmaal griffierecht in rekening had mogen worden gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de griffier dan ook op goede gronden zes keer griffierecht geheven.
Ontvankelijkheid bezwaar auto 4
9. Eiseres heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat niet in geschil is dat haar bezwaar met betrekking tot auto 4 terecht wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding hier anders over te oordelen.
10. Niet in geschil is dat bij de bestaande modellen de CO2-uitstoot is gemeten op basis van de WLTP-methode en dat deze is teruggerekend naar de NEDC2-waarde. Volgens eiseres is deze NEDC2-waarde structureel hoger dan de uitstoot van vergelijkbare auto’s die zijn getest volgens de NEDC1-methode. Dit leidt tot een schending van artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), omdat voor onderhavige auto’s meer Bpm is voldaan dan nog rust op vergelijkbare binnenlandse auto’s die zijn getest volgens de NEDC1-methode, aldus eiseres. Voor onderhavige auto’s staat volgens eiseres vast dat zij identiek zijn aan de door haar aangedragen referentievoertuigen en dat er alleen een verschil is in de CO2-uitstoot en gewicht, waarbij die verschillen uitsluitend zijn veroorzaakt door het verschil in meetmethode.
11. Wat de CO2-uitstoot van een auto is, moet blijken uit de gegevens zoals die zijn opgesomd in artikel 6a van de Uitvoeringsregeling Bpm 1992. Niet in geschil is dat in de aangiften vermelde CO2-uitstoten van de auto’s overeenkomen met de tot de gedingstukken behorende voertuigbeelden van de RDW. Gesteld noch gebleken is dat die gegevens onjuist zijn.
12. De bewijslast dat bij de aangiften van te hoge CO2-uitstootwaarden is uitgegaan, rust op eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aan die bewijslast voldaan. De rechtbank maakt uit de gedingstukken op dat alle bestaande modellen voor de consument van belang zijnde specifieke aanvullende (uitrustings)eigenschappen hebben, zoals een panoramadak, houten afwerking van het interieur, een telefoonintegratiesysteem of metallic lak. Eiseres heeft met de door haar overgelegde overzichten van technische gegevens van de referentievoertuigen niet aannemelijk gemaakt dat de referentievoertuigen vergelijkbare eigenschappen hebben en aan dezelfde behoeften van de consument voldoen. Verweerder heeft verder onweersproken gesteld dat de bestaande modellen en de referentievoertuigen naast het uitrustingsniveau ook wat betreft technische gegevens, het typegoedkeuringsnummer en de datum van eerste toelating verschillen. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat eiseres met hetgeen zij heeft overgelegd en aangevoerd, tegenover de gemotiveerde weerspreking van verweerder, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de referentievoertuigen ten opzichte van de bestaande modellen kunnen worden aangemerkt als gelijksoortige auto’s in de zin van (onder meer) het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 19 december 2013.Nu van gelijksoortige referentievoertuigen geen sprake is, behoeft het betoog van eiseres over de restantvoorraadregeling verder geen behandeling. Overigens verwijst de rechtbank naar (in het bijzonder overweging 5.8 van) de uitspraak van Gerechtshof Den Haag van 15 december 2022.
13. Uit de onderzoeken van JATO en TNO waar eiseres naar verwijst blijkt niet dat bij de aangiften ter zake van de nieuwe modellen van te hoge CO2-uitstootwaarden is uitgegaan. De conclusies van dergelijke algemene en brede onderzoeken kunnen niet rechtstreeks worden toegepast op de hier in geding zijnde auto’s.
14. De uitlatingen van de Staatssecretaris waarop eiseres zich beroept, heeft de Staatssecretaris gedaan in zijn hoedanigheid van medewetgever en niet als uitvoerder van de – uiteindelijk tot stand gekomen – belastingwet. Zoals onder meer volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2007kan eiseres aan die uitlatingen dan ook geen in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen.
15. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat voor een deel van de auto’s alsnog de volgende extra leeftijdskortingen moeten worden toegepast:
Auto
Extra leeftijdskorting
Zaaknummer
1
€ 383
SGR 22/3375
9
€ 118
SGR 22/3386
10
€ 620
SGR 22/3387
12
€ 251
SGR 22/3389
13
€ 131
SGR 22/3390
14
€ 58
SGR 22/3391
16
€ 125
SGR 22/3393
17
€ 97
SGR 22/3394
Totaal
€ 1.783
Eiseres heeft desgevraagd verklaard met deze berekeningen in te stemmen. De rechtbank ziet geen aanleiding partijen hier niet in te volgen.
16. Gelet op wat hiervoor is overwogen zijn de beroepen met zaaknummers SGR 22/3375, SGR 22/3386, SGR 22/3387, SGR 22/3389, SGR 22/3390, SGR 22/3391, SGR 22/3393 en SGR 22/3394 gegrond en de overige beroepen ongegrond verklaard.
17. De rechtbank ziet geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen aan het HvJ EU nu in het in noot 1 aangehaalde arrest door het HvJ EU reeds is uiteengezet wanneer sprake is van gelijksoortige auto’s. Het enkele feit dat uit uitspraken van rechtbanken kan worden afgeleid dat de vraag of sprake is van gelijksoortige auto’s verschillend kan worden beantwoord, maakt dat niet anders. Beantwoording van die vraag hangt immers altijd samen met een feitelijke beoordeling van het voorgelegde bewijs en kan dus van geval tot geval verschillen.
Vergoeding immateriële schade
18. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
19. Eiseres heeft ter zitting een verklaring overgelegd waaruit volgt dat vergoedingen van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn ter zake van onderhavige beroepen, anders dan uit de machtiging volgt, toekomen aan haar en niet aan haar gemachtigde.
20. De bezwaarschriften zijn tussen 20 november 2019 en 13 mei 2020 door verweerder ontvangen. De rechtbank merkt de beroepen in dit kader aan als samenhangend en stelt vast dat sedert de indiening van het oudste bezwaarschrift (op 20 november 2019) tot de datum van deze uitspraak een periode is verstreken van drie jaar, zeven maanden en één dag, zodat de redelijke termijn is overschreden met één jaar, zeven maanden en één dag. Dit betekent dat eiseres recht heeft op een vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 2.000. De overschrijding van de redelijke termijn dient volledig te worden toegerekend aan de bezwaarfase. Verweerder dient daarom het bedrag van € 2.000 aan eiseres te vergoeden.
21. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres voor de beroepsfase gemaakte proceskosten. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat een deel van de beroepen gegrond is verklaard wegens toepassing van extra leeftijdskorting en dat eiseres onweersproken heeft gesteld dat zij reeds in de bezwaarfase ter zake van alle auto’s om toepassing van extra leeftijdskorting heeft verzocht. De te vergoeden proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1,5 wegens samenhang van vier of meer zaken). Wegens de gegronde beroepen en de overschrijding van de redelijke termijn dient verweerder voorts het door eiseres betaalde griffierecht van in totaal € 2.190 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Emden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2023.
Afschrift verzonden aan partijen op: