ECLI:NL:RBDHA:2023:13982

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
09-303114-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Behandeling van een jeugdstrafzaak met betrekking tot seksueel misbruik van minderjarigen

Op 18 september 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte, geboren in 1989, die beschuldigd werd van seksueel misbruik van twee minderjarige slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De zaak werd behandeld op een besloten zitting op 4 september 2023, waar de officier van justitie, mr. E.J. Huisman, en de advocaat van de verdachte, mr. J.G.D. Rutten, aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan seksueel binnendringen van de slachtoffers, die op het moment van de feiten jonger waren dan twaalf jaar. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft de bewezenverklaring van andere feiten gegrond op de bekennende verklaringen van de verdachte en de verklaringen van de slachtoffers.

De rechtbank heeft in haar vonnis de ernst van de gepleegde feiten benadrukt, waarbij de slachtoffers langdurige psychische schade hebben opgelopen. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van twee maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en moet zich houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de slachtoffers. Daarnaast is een taakstraf van 50 uren opgelegd, subsidiair 25 dagen jeugddetentie. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], toegewezen, waarbij schadevergoedingen zijn vastgesteld voor zowel materiële als immateriële schade.

De rechtbank heeft de beslissing genomen met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zijn eerdere behandeling en de noodzaak van toezicht om herhaling van dergelijk gedrag te voorkomen. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en de verdachte verplicht tot betaling van de schadevergoedingen, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van kinderrechters, die de zaak met de nodige zorgvuldigheid hebben behandeld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-303114-21
Datum uitspraak: 18 september 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1989 te [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van
4 september 2023.
De officier van justitie in deze zaak is mr. E.J. Huisman en de advocaat van de verdachte is mr. J.G.D. Rutten te Hilversum. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, die is gewijzigd op de terechtzitting. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en 3 primair ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het bewijs van de feiten en van de kwalificatie daarvan.
3.3
Vrijspraak
De rechtbank is met betrekking tot de onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten niet wettig en overtuigend zijn bewezen.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank heeft evenwel ten aanzien van de leeftijd van [slachtoffer 1] ten tijde van de bewezenverklaarde feiten een bewijsoverweging opgenomen. De bewijsmiddelen waarnaar daarin wordt verwezen, zijn in de bijlage bij dit vonnis opgenomen, gemerkt bijlage II.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500- [nummer 1] , van de politie eenheid Den Haag, dienst regionale recherche, afdeling thematische opsporing, team zeden, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 158 en 159 t/m 165).
Feit 1 primair:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
4 september 2023;
2. Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , opgemaakt op
16 april 2021 (p. 24 t/m 30);
Feit 3 primair:
3. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
4 september 2023;
4. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] op
26 oktober 2021 (p 51 t/m 56);
5. Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , opgemaakt op
26 oktober 2021 (p. 57 t/m 59);
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 23 augustus 2023, met bijlagen (p. 163 t/m 165).
3.5
Bewijsoverwegingen
Binnendringen
Van seksueel binnendringen in het lichaam is volgens jurisprudentie ook sprake als iemand voelt tussen de schaamlippen van een meisje of vrouw. De verdachte heeft bekend dat hij bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] tussen de schaamlippen voelde, waarmee hij zich dus schuldig maakte aan seksueel binnendringen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het met zijn vinger(s) binnendringen in de vagina van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] . Ook de raadsman heeft verzocht de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrij te spreken. De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte met zijn vinger(s) in de vagina van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] is binnengedrongen en zal de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Tijdstip
De verdachte heeft verklaard dat hij denkt dat hij de handelingen pleegde in een periode van ongeveer een half jaar, toen [slachtoffer 1] een jaar of elf was. [slachtoffer 1] is geboren op [geboortedag 3] 1992. Zij is drie jaar jonger dan de verdachte.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij zich herinnert dat de verdachte verliefd was op een vriendin van haar, toen zijzelf een jaar of elf of twaalf was. De verdachte was toen dertien of veertien jaar. [slachtoffer 1] heeft verder verklaard dat zij zich herinnert dat dit ongeveer een jaar later gebeurde dan het voorval waarbij de verdachte aan haar vagina zat. Dat betekent dat [slachtoffer 1] ten tijde van het voorval waarbij de verdachte met zijn duim tussen haar schaamlippen voelde, tien of elf jaar was - in elk geval jonger dan twaalf jaar.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat verklaringen van de aangeefsters in combinatie met de verklaring van de verdachte samen en in onderling verband bezien, voldoende wettig en overtuigend bewijs bieden voor het tenlastegelegde onder de feiten 1 primair en 3 primair.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op een tijdstip in de periode van 12 mei 2004 tot en met 11 mei 2006 te [pleegplaats] met [slachtoffer 2] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen
heeft gepleegd, die bestonden of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 2] , te weten
- het brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) tussen de schaamlippen van [slachtoffer 2] ;
3
hij in de periode van [geboortedag 3] 2001 tot en met 1 augustus 2004 te [pleegplaats] met [slachtoffer 1] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1] , te weten
- het brengen van zijn, verdachtes,
duimtussen de schaamlippen van [slachtoffer 1] .

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straffen en maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte, rekening houdend met een overschrijding van de redelijke termijn en rekening houdend met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, meewerken aan verdiepingsdiagnostiek en een contactverbod met [slachtoffer 2] , zoals zij heeft verzocht. De officier van justitie heeft daarbij de dadelijke uitvoerbaarheid van het toezicht en de voorwaarden gevorderd.
De officier van justitie heeft daarnaast een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van
50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht geen onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen en heeft daartoe aangevoerd dat een werkstraf, naast de behandeling die de verdachte al heeft gevolgd bij De Waag, de gesprekken die hij al op vrijwillige basis voert met de reclassering en zijn bereidheid om mee te werken aan onderzoek en behandeling, geen meerwaarde heeft.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het rapport en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft, toen hij een jonge puber was, seksuele handelingen verricht bij zijn jongere halfzusjes. Dit gebeurde bij hen thuis, waar zij zich bij uitstek veilig zouden moeten kunnen voelen en waar de verdachte in de weekenden deel van het gezin uitmaakte. Dit handelen vormt een grove inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de meisjes. De feiten zijn ernstig en hebben bij de slachtoffers langdurige psychische problemen veroorzaakt. Zij hebben daar in hun dagelijks leven nog altijd last van. Dit blijkt ook uit de schriftelijke verklaringen die op de zitting zijn voorgelezen door de slachtoffers. De verdachte heeft bij dit alles niet stilgestaan en heeft zijn eigen behoeften en verlangens voorrang gegeven.
Door het hele gezin is eerst ingezet op behandeling van de verdachte bij De Waag. Hoewel de behandeling van de verdachte positief is afgesloten, heeft dat traject voor de slachtoffers niet de genoegdoening en afsluiting gebracht waarop zij hadden gehoopt. Mede daardoor is door de slachtoffers pas lange tijd na het plegen van de feiten aangifte gedaan.
De verdachte heeft op de zitting verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en heeft daarbij getracht inzicht te bieden in en uitleg te geven over zijn daden.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 24 juli 2023. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De verdachte is bij vonnis van [datum] veroordeeld voor soortgelijke feiten ( [nummer 2] ). De verdachte én de officier van justitie hebben echter hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, dat aldus nog niet onherroepelijk is. De rechtbank zal daarmee bij de strafoplegging dan ook geen rekening houden en zal ook artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht niet betrekken bij de bepaling van de omvang van de straf.
Persoon van de verdachte
De rechtbank houdt rekening met het rapport d.d. 22 augustus 2023 dat Reclassering Nederland heeft opgesteld over de verdachte en met de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige mevrouw [naam] ter zitting is gegeven. Daar uit volgt, kort samengevat, het volgende.
De reclassering heeft een adviesrapportage uitgebracht in de eerder genoemde zaak die nog niet onherroepelijk is en heeft daarin een uitgebreid plan van aanpak voorgesteld. De rapportage van 22 augustus 2023 is alleen gericht op de verdenkingen in de onderhavige zaak. De verdachte heeft de behandeling bij De Waag jaren geleden afgerond. Daarna is het contact tussen de verdachte en het gezin jaren geleden alsnog verbroken. Verdachte heeft intussen als volwassene zijn leven opgebouwd. Hij heeft zijn achternaam in november 2022 veranderd van [verdachte] naar de achternaam van zijn stiefvader: [verdachte] .
Omdat de feiten oud zijn, is het lastig om nog een helder beeld te schetsen van de verdachte zoals hij destijds was. De reclassering baseert zich daarom voornamelijk op de rapportage van de behandeling bij De Waag, waarin de verdachte inzage heeft gegeven. Daarin staat dat de verdachte op jonge leeftijd uit nieuwsgierigheid is gekomen tot het seksueel grensoverschrijdende gedrag van destijds. Verdachte is gediagnosticeerd met ADHD en trekken van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. Onduidelijk is of daar toen al sprake van was, en of zijn handelen daarmee in verband stond.
De reclassering ziet geen reden om te vermoeden dat sprake was van (gedeeltelijke) ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De verdachte heeft ook ten tijde van de bewezenverklaarde gedragingen het besef gehad dat wat hij deed, niet goed was. Hij heeft zich, mede onder druk van het gezin, vrijwillig onder behandeling laten stellen van De Waag en heeft zich ingezet voor het vinden van verklaringen voor de gebeurtenissen van toen. De inschatting van het recidiverisico op basis van het perspectief van heden, komt op matig tot hoog. Sinds oktober 2020 heeft de verdachte toezicht door de reclassering op vrijwillige basis.
De reclassering adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen en een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering denkt dat verdiepingsdiagnostiek, zoals de officier van justitie heeft geopperd, nuttig zal kunnen zijn. De verdachte heeft zich bereid verklaard om daaraan mee te werken.
De rechtbank heeft niet de beschikking over het eindrapport van De Waag, waar de verdachte een behandeling heeft gevolgd die hij succesvol heeft afgesloten. De officier van justitie heeft opgemerkt dat de zaaksofficier wel inzage in het rapport heeft gehad en dat één van de doelen van de behandeling is geweest dat het niet nog een keer zou gebeuren.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank volgt de reclassering in de conclusie dat geen aanleiding bestaat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Redelijke termijn
De redelijke termijn waarbinnen een jeugdstrafzaak moet zijn afgedaan is zestien maanden. In deze zaak is die termijn nadat de verdachte op 9 november 2021 werd aangehouden, met bijna zes maanden overschreden. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden, die deze overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigen.
De rechtbank heeft deze overschrijding in strafmatigende zin meegewogen, zoals hieronder wordt uitgelegd.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. De rechtbank neemt als strafverlagend in aanmerking dat de verdachte twee jaar therapie bij De Waag heeft gevolgd. De rechtbank neemt voorts als positief in aanmerking dat de verdachte nu al vrijwillig meewerkt aan begeleiding van de reclassering en daar ook na dit vonnis aan wil blijven meewerken en bovendien bereid is aan verdiepingsdiagnostiek mee te werken. Desalniettemin en hoewel is geadviseerd geen bijzondere voorwaarden vast te stellen, is de rechtbank gezien hetgeen op de zitting naar voren is gekomen omtrent de persoon van de verdachte, met de officier van justitie van oordeel dat bijzondere voorwaarden nodig en passend zijn om de verdere begeleiding van de verdachte en het uitvoeren van verdiepingsdiagnostiek zeker te stellen.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat naast een voorwaardelijke straf ook een onvoorwaardelijk strafdeel passend en geboden is gezien de ernst van de feiten, het leed dat de jonge slachtoffers is aangedaan.
De rechtbank vindt dat de hierboven besproken omstandigheden in evenwichtige mate in de eis van de officier van justitie tot uitdrukking zijn gebracht. De rechtbank zal die eis dan ook volgen en een jeugddetentie opleggen van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals geëist, en daarnaast een werkstraf opleggen van 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie.
Dadelijke uitvoerbaarheidDe officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van het toezicht en de voorwaarden gevorderd. In verband daarmee overweegt de rechtbank dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, te weten seksueel binnendringen bij een kind. Gelet op de kans op recidive en de overige informatie omtrent de persoon van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , beiden vertegenwoordigd en ter zitting bijgestaan door mr. M.L. Hoogendoorn, hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces.
[slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van een bedrag van € 15.410,83, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op € 399,49 aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade, en op € 11,34 aan proceskosten. Voorts is verzocht de wettelijke rente toe te kennen met ingang van 1 september 2021 voor de materiële schade en per [geboortedatum] , de datum waarop de verdachte 18 jaar werd, voor de immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
[slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van een bedrag van € 15.022,68, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op € 15.000,- aan immateriële schade, en op
€ 22,68 aan proceskosten. Voor de wettelijke rente is verzocht deze wat de immateriële schade betreft in te laten gaan op 20 maart 2007, de datum waarop de verdachte 18 jaar werd. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot toewijzing van beide vorderingen benadeelde partij, telkens vermeerderd met de wettelijke rente zoals gevorderd en met telkens oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van het toegewezen bedrag ten behoeve van het betreffende slachtoffer.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte heeft naar voren gebracht dat de verdachte bereid is de vorderingen geheel te betalen. De advocaat heeft daarnaast nog bepleit dat, gezien de door de benadeelde partijen bijgevoegde jurisprudentie die op zwaardere delicten betrekking heeft, voor immateriële schade een lager bedrag, namelijk € 1.500,- , aan ieder van de slachtoffers wordt toegewezen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partijen rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen voldoende onderbouwd zijn en toewijsbaar zijn voor zover zij betrekking hebben op materiële schade.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor immateriële schade in beide vorderingen is de rechtbank van oordeel dat telkens een bedrag van € 7.500,- naar billijkheid toewijsbaar en redelijk is en recht doet aan de grote impact van het handelen van de verdachte op de slachtoffers. Beide vorderingen zullen voor zover het de gevorderde vergoeding voor immateriële schade betreft, voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente telkens toewijzen zoals deze is gevorderd.
De rechtbank zal aan de verdachte ook de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van de toegewezen bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van de slachtoffers. De rechtbank zal de gijzeling bij onvolledige betaling of verhaal van de verschuldigde bedragen, telkens bepalen op
0 dagen.
Dit brengt mee dat de verdachte moet worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met hun vorderingen hebben gemaakt, welke kosten voor [slachtoffer 2] zijn berekend op € 11,34 en voor [slachtoffer 1] op € 22,68, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.De toepasselijke wetsartikelen

36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 77gg, 244 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte dat de verdachte de onder 1 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.6 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
ten aanzien van feit 1 primair:met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
ten aanzien van feit 3 primair:met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf en maatregel
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
2 MAANDEN;
bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang de reclassering dat noodzakelijk acht;
2. gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect en ook niet via sociale media - contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
aangeefster [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 2] 2000;
3. zal meewerken aan verdiepingsdiagnostiek, door de reclassering verder te selecteren;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland te Den Haag om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
reclassering, zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen;
beveelt dat de bovengenoemde voorwaarden en het - op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht - uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
50 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
25 DAGEN;
benadeelde partij [slachtoffer 2]
wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van in totaal € 7.910,83, bestaande uit
- € 399,49 ter vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover ingaand 1 september 2021 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
- € 11,34 ter vergoeding van proceskosten, tot aan de dag van uitspraak gemaakt;
- € 7.500,- ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover ingaand 20 maart 2007 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van € 7.910,83 ten beoeve van [slachtoffer 2] , te vermeerderen met de wettelijke rente zoals hiervoor bepaald;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt gijzeling zal worden toegepast van 0 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
benadeelde partij [slachtoffer 1]
wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van in totaal € 7.522,68, bestaande uit
- € 22,68 ter vergoeding van proceskosten, tot aan de dag van de uitspraak gemaakt;
- € 7.500,- ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover ingaand 20 maart 2007 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van € 7.522,68 ten behoeve van [slachtoffer 1] te vermeerderen met de wettelijke rente zoals hiervoor bepaald;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt gijzeling zal worden toegepast van 0 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, voorzitter,
mr. M.H. Rochat, kinderrechter,
en mr. E.E. Schotte, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.A.W. Hoefnagels, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 september 2023.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 mei 2004 tot en met
11 mei 2006 te [pleegplaats] en/of (elders) in Nederland, met J [slachtoffer 2] , die
toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en)
heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 2] , te weten
- het brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) tussen de schaamlippen en/of in de
vagina van [slachtoffer 2] ;
( art 244 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 mei 2004 tot en met 11 mei 2006 te [pleegplaats] en/of (elders) in Nederland, met [slachtoffer 2] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd bestaande uit
- het brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) tussen de schaamlippen van [slachtoffer 2] ;

(art 247 Wetboek van Strafrecht)

2
hij in of omstreeks de periode van 2 augustus 2004 tot en met
1 augustus2008 te
[pleegplaats] en/of (elders) in Nederland, met [slachtoffer 1] , die de leeftijd van
twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of
meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede
bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1] ,
te weten
- het brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) tussen de schaamlippen en/of in de
vagina van [slachtoffer 1] ;
( art 245 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 2 augustus 2004 tot en met 1 augustus 2008 te [pleegplaats] en/of (elders) in Nederland, met [slachtoffer 1] , die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd bestaande uit
- het brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) tussen de schaamlippen van [slachtoffer 1] ;

(art 247 Wetboek van Strafrecht)

3
hij in of omstreeks de periode van 2 augustus 2001 tot en met 1 augustus 2004 te [pleegplaats] en/of (elders) in Nederland, met [slachtoffer 1] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1] , te weten
- het brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) tussen de schaamlippen en/of in de vagina van [slachtoffer 1] ;

(art 244 Wetboek van Strafrecht)

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 2 augustus 2001 tot en met 1 augustus 2004 te [pleegplaats] en/of (elders) in Nederland, met [slachtoffer 1] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
- het brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) tussen de schaamlippen van [slachtoffer 1] ;

(art 247 Wetboek van Strafrecht)

Bijlage II
Bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500- [nummer 1] , van de politie eenheid Den Haag, dienst regionale recherche, afdeling thematische opsporing, team zeden, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 158 en 159 t/m 165).
Ten aanzien van feit 3 primair:
het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 26 oktober 2021, (pag. 51 t/m 56), voorzover inhoudende:
(pag. 53):
Toen ik 11 of 12 was had ik een beste vriendin. [verdachte] was verliefd op haar. Als die vriendin bij mij bleef slapen wilde [verdachte] altijd weten waar zij in bed had gelegen. [verdachte] ging zichzelf daar toen op aftrekken. Dat heb ik gezien. Volgens mij was [verdachte] toen 13 of 14 jaar oud.
(pag. 55):
Ik weet nog dat [verdachte] zichzelf had afgetrokken in mijn bed. Dat was nadat mijn vriendin daarin had geslapen. Ik weet nog dat dit een jaar later was dan het voorval dat hij aan mijn vagina zat.