ECLI:NL:RBDHA:2023:13978

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
NL23.26260
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 13 september 2023, wordt het beroep van eiser tegen de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel, opgelegd op 7 augustus 2023, werd eerder getoetst in een uitspraak van 29 augustus 2023. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de maatregel op 1 september 2023 opgeheven, maar eiser verzoekt om schadevergoeding voor de periode dat de maatregel van bewaring van kracht was.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat er geen aanleiding is om schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring, zoals eerder vastgesteld in de uitspraak van 29 augustus 2023, nog steeds geldig waren tot het moment van opheffing. Eiser heeft zijn standpunt niet voldoende onderbouwd en de rechtbank heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden gevonden die tot een ander oordeel zouden leiden.

De rechtbank wijst het beroep ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.26260

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.K. Badai),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 7 augustus 2023.
1.1
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 29 augustus 2023. [1]
1.2
De staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring op 1 september 2023 opgeheven, omdat aan eiser direct en aansluitend een nieuwe maatregel van bewaring is opgelegd.
1.3
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hier op gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 8 september 2023 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld. [2]

Beoordeling door de rechtbank

2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring was niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Uit de uitspraak van 29 augustus 2023 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 22 augustus 2023) tot aan het moment van opheffing van de maatregel van bewaring (op 1 september 2023) rechtmatig was.
Verwijzing naar de beroepsgronden van het eerste beroep
5. Eiser heeft verzocht hetgeen eerder is aangevoerd in de uitspraak van 29 augustus 2023 als herhaald en ingelast te beschouwen in de gronden van beroep. Omdat de staatssecretaris hier in het eerste beroep op in is gegaan en eiser in zijn gronden in beroep niet nader heeft onderbouwd dat de staatssecretaris hier niet of onvoldoende op heeft gereageerd, kan de enkele verwijzing niet leiden tot het daarmee door hem nagestreefde resultaat.
5.1
De rechtbank stelt vast dat eiser, anders dan in het eerste beroep van 29 augustus 2023, alle gronden van de maatregel van bewaring heeft betwist, maar dat eiser zijn standpunt niet nader heeft onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3c en 3i, waarvan de rechtbank eerder heeft geoordeeld dat deze feitelijk juist zijn, de maatregel van bewaring tot aan het moment van opheffing daarvan nog steeds konden dragen en dat deze nog steeds actueel waren.
5.2
De rechtbank stelt daarnaast vast dat eiser het niet eens is met het oordeel van deze rechtbank in de uitspraak van 29 augustus 2023 over het eerste beroep. In dat geval staat aan eiser de weg open om hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van 29 augustus 2023.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. De rechtbank ziet in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van
mr.S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 29 augustus 2023, zaaknummer: NL23.23078 (nog niet gepubliceerd).
2.Dit is mogelijk op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000.
3.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.