In deze zaak heeft eiser, geboren op een onbekende datum en van Syrische nationaliteit, op 6 juni 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, waarna hij op 19 juli 2022 beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, omdat verweerder geen verweerschrift heeft ingediend.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000, is verstreken. Eiser heeft rechtsgeldig verweerder in gebreke gesteld en meer dan twee weken zijn verstreken sinds deze ingebrekestelling. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in eerdere uitspraken geoordeeld over de verbindendheid van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, waarbij het uitsluiten van bestuurlijke dwangsommen niet in strijd is met het Unierecht, maar het afschaffen van rechterlijke dwangsommen in asielzaken wel.
De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zestien weken na de uitspraak alsnog een besluit op de asielaanvraag van eiser bekend te maken. Tevens is bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser is in de proceskosten van € 418,50 vergoed.