ECLI:NL:RBDHA:2023:13897

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2023
Publicatiedatum
15 september 2023
Zaaknummer
C/09/650021 / JE RK 23-1350
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Rochat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke gezagsuitoefening door gecertificeerde instelling en afwijzing verzoek om toestemming voor medische informatie

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de gezagsuitoefening van de vader over zijn kinderen [naam01] en [naam02]. De vader en de moeder zijn sinds 10 maart 2017 gescheiden en hebben gezamenlijk gezag over de kinderen, die bij de moeder en haar stiefvader verblijven. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, heeft verzocht om gedeeltelijke gezagsuitoefening op basis van artikel 1:265e BW, zodat zij kan instemmen met de inschrijving van [naam02] op een basisschool en medische informatie kan opvragen voor [naam01]. De vader heeft echter geweigerd om toestemming te geven en heeft geen contact meer met de gecertificeerde instelling of de moeder. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het noodzakelijk is voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling dat de gecertificeerde instelling wordt belast met het gezag over [naam02] voor de inschrijving op school. Het verzoek om gezag voor het opvragen van medische informatie is afgewezen, omdat er geen rechtsgrond voor was. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/650021 / JE RK 23-1350 en C/09/650244 / JE RK 23-1386
Datum uitspraak: 27 juli 2023

Beschikking van de kinderrechter

Gedeeltelijke gezagsuitoefening door de gecertificeerde instelling ex artikel 1:265e BWAfwijzing verzoek ex artikel 1:262b BW
in de zaak naar aanleiding van het verzoek van:

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
betreffende:
- [naam01]geboren op [geboortedatum01] 2011 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen: [naam01] ;
- [naam02]geboren op [geboortedatum02] 2019 te [geboorteplaats02] ,
hierna te noemen: [naam02] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam03] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats01] ,

[naam04] ,

hierna te noemen: de moeder,
en
[naam05] ,
hierna te noemen: de stiefvader,
beide wonende te [woonplaats02]

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlage(n).
Op 27 juli 2023 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- de moeder;
- [naam06] namens de gecertificeerde instelling.
De vader en de stiefvader zijn conform de wettelijke vereisten opgeroepen, maar niet verschenen.

Feiten

- Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden sinds 10 maart 2017.
- [naam01] en [naam02] zijn erkend door de vader.
- De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [naam01] en [naam02] .
- [naam01] en [naam02] verblijven bij de moeder en de stiefvader.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 8 december 2022 de ondertoezichtstelling van [naam01] en [naam02] verlengd van 15 december 2022 tot 15 december 2023.

Verzoeken

Primair strekt het verzoek ertoe met analoge toepassing van 1:265e van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW )te bepalen dat de gecertificeerde instelling wordt belast met het gezag over [naam02] voor zover dit betrekking heeft op de aanmelding bij een onderwijsinstelling, te weten op de openbare basisschool de [adres01] in [plaats01] , en het geven van toestemming om medische informatie over [naam01] vanuit [bedrijf01] op te vragen ten behoeve van verdere hulpverlening, in het bijzonder de paardencoaching.
Subsidiair strekt het verzoek ertoe op grond van artikel 1:262b BW een beslissing te nemen op het onderhavige geschil, te weten vervangende toestemming aan de gecertificeerde instelling te verlenen ter vervanging van de toestemming van de vader met gezag om [naam02] in te schrijven op de openbare basisschool de [adres01] in [plaats01] en om medische informatie over [naam01] vanuit [bedrijf01] op te vragen ten behoeve van de verdere hulpverlening.
De gecertificeerde instelling heeft de verzoeken als volgt toegelicht. Het doel van de ondertoezichtstelling was om het contact tussen de vader en de kinderen te herstellen. Gedurende dit traject werd de vader steeds wisselender in de rol die hij wilde spelen in het leven van de kinderen. De vader heeft er uiteindelijk voor gekozen om de omgangsregeling stop te zetten. Hij wil geen contact meer met de moeder, wat inhoudt dat hij ook geen contact meer heeft met de kinderen. Het contact tussen de gecertificeerde instelling en de vader is sinds november 2022 ook geheel gestopt. De vader reageert niet op e-mailberichten of whatsappberichten en aangetekende brieven komen niet aan. Er is meerdere malen aan de vader verzocht om toestemming te verlenen voor gezagskwesties, maar de vader wil daar niet aan meewerken. Er is reeds een schriftelijke aanwijzing aan de vader gegeven waarin hem is opgedragen zijn toestemming te verlenen, maar ook dit heeft niet tot een gedragsverandering geleid. Het is van belang dat [naam02] kan worden ingeschreven op de nieuwe school zodat hij daar na de zomervakantie kan starten. Voor de paardencoaching van [naam01] en eventuele diagnostiek is het van belang dat de medische informatie van [bedrijf01] wordt opgevraagd.
De moeder heeft ingestemd met het verzochte. [naam02] is al naar school geweest om te wennen en het is van belang dat hij daar zo snel mogelijk, en vooral: voor de aanvang van het nieuwe schooljaar, wordt ingeschreven. De gecertificeerde instelling is bezig met het regelen van het gezag en heeft daartoe een verzoek tot onderzoek gedaan bij de Raad voor de Kinderbescherming, maar de Raad heeft aangegeven dat er nog een wachttijd van drie tot vier maanden is voordat er gestart kan worden met het onderzoek. De moeder heeft niet de financiële middelen om zelf een procedure tot eenhoofdig gezag te starten bij de familierechter.

Beoordeling

Art. 1:265e BW voorziet in de mogelijkheid dat de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de uitoefening van het gezag over de minderjarige die met een machtiging uit huis is geplaatst, op enkele in die bepaling vermelde, specifieke punten – de aanmelding bij een onderwijsinstelling, het geven van toestemming voor een medische behandeling en het doen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning – laat uitoefenen door de gecertificeerde instelling voor ten hoogste de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing. Bij de beantwoording van de vraag of aan de gecertificeerde instelling ook gedeeltelijke overheveling van het gezag toekomt om een minderjarige, die onder toezicht staat maar niet uit huis is geplaatst, in te schrijven bij een onderwijsinstelling, wordt het volgende tot uitgangspunt genomen.
De rechtsbescherming bij een gedeeltelijke gezagsoverheveling ex artikel 1:265e BW is groter dan bij de geschillenregeling ex artikel 1:262b BW. Tegen beschikkingen op de voet van art. 1:265e BW kan hoger beroep en vervolgens beroep in cassatie worden ingesteld. Bij beschikkingen op de voet van de art. 1:262b BW zijn deze rechtsmiddelen ingevolge art. 807 lid 1 Rv uitgesloten. Artikel 1:265e BW vormt in dat opzicht een bijzondere regel ten opzichte van 1:262b BW. Een geschil over de inschrijving bij een school dient daarom in beginsel voorgelegd te worden op grond van artikel 1:265e BW (vgl. Hoge Raad 25 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:1003).
Artikel 1:265e BW geldt weliswaar strikt genomen alleen bij een uithuisplaatsing, maar de kinderrechter is van oordeel dat een geschil over inschrijving bij een onderwijsinstelling in de context van het verblijf van een minderjarige bij een andere ouder met gezag op grond van een uithuisplaatsing of op basis van vaststelling van het hoofdverblijf niet wezenlijk van elkaar verschilt. [naam01] en [naam02] zijn niet via de weg van een door de kinderrechter uitgesproken machtiging uit huis geplaatst, maar zij hebben wel hun hoofdverblijfplaats bij de moeder met gezag en verblijven daar ononderbroken. De kinderrechter is daarom van oordeel dat analoge toepassing van artikel 1:265e BW in de onderhavige situatie gerechtvaardigd is.
Uit het verzoek en de behandeling ter zitting is verder aannemelijk geworden dat de vader iedere medewerking aan de inschrijving van [naam02] op de openbare basisschool te [plaats01] weigert. De moeder en de gecertificeerde instelling hebben de afgelopen periode herhaaldelijk en op verschillende manieren geprobeerd om contact te krijgen met de vader en hem verzocht om toestemming te verlenen voor verschillende gezagskwesties. De vader houdt echter ieder contact af en wil niet meewerken aan het verlenen van toestemming, waardoor het regelen van belangrijke zaken belemmerd en soms zelfs onmogelijk wordt, hetgeen niet in het belang van de kinderen is. De kinderrechter is van oordeel dat het noodzakelijk is voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling dat de gecertificeerde instelling wordt belast met het gezag over [naam02] voor zover dit betrekking heeft op de aanmelding bij een onderwijsinstelling en zal daarom bepalen dat het gezag van de vader over [naam02] , voor zover dat betrekking heeft op de aanmelding bij de openbare basisschool de [adres01] in [plaats01] , wordt uitgeoefend door de gecertificeerde instelling voor het schooljaar 2023-2024.
Ten aanzien van het verzoek om de gecertificeerde instelling te belasten met het gezag om medische informatie over [naam01] bij de [bedrijf01] op te vragen overweegt de kinderrechter dat uit de stukken en de toelichtingen ter zitting is komen vast te staan dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1:265h BW. Ook los daarvan is er geen rechtsgrond voor toewijzing van dit verzoek. De kinderrechter zal dit verzoek daarom afwijzen.
Voorgaande overwegingen leiden er toe dat als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
bepaalt dat het gezag van de vader over [naam02] , voor zover dit betrekking heeft op het geven van toestemming om [naam02] in te schrijven op de openbare basisschool de [adres01] in [plaats01] , wordt uitgeoefend door Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland voor het schooljaar 2023-2024;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2023 door mr. M. Rochat, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. V.A.H. Schoorl als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 29 augustus 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.