Overwegingen
1. Verweerder heeft bij beschikking van 26 februari 2021 (de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als de [adres 1] te [plaatsnaam] (de woning), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (de Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2020 (de waardepeildatum) voor het kalenderjaar 2021 vastgesteld op € 630.000. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan eiseres opgelegde aanslag onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2021 (de aanslag).
2. Eiseres heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. Gelet op artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ wordt dit bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen de aanslag.
3. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
4. Eiseres is eigenaar van de woning. De woning is een geschakelde woning met garage. De inhoud van de woning is ongeveer 540 m³ en de oppervlakte van het perceel is ongeveer 482 m².
5. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum.
6 Eiseres bepleit primair een waarde van € 592.000 en subsidiair bepleit eiseres een waarde van € 602.000 en heeft daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiseres heeft een beroep gedaan op het eigen aankoopcijfer van de woning van
1 mei 2018 van € 582.500. Daarnaast stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerder niet alle stukken heeft overgelegd en verzoekt zij om een immateriële schadevergoeding.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Verweerder heeft daartoe onder meer verwezen naar de door hem overgelegde matrix. Naast gegevens van de woning, bevat deze matrix gegevens van een aantal vergelijkingsobjecten.
8. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding".
9. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet op het door hem overgelegde waardematrix en hetgeen hij overigens heeft aangevoerd, hierin geslaagd. Zoals volgt uit de waardematrix is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen aan de [adres 2] (verkocht op 3 september 2019 voor € 805.000), de [adres 3] (verkocht op
5 augustus 2019 voor € 715.000) en de [adres 4] (verkocht op 15 januari 2020 voor € 585.000). De rechtbank acht de door verweerder gehanteerde vergelijkingsobjecten goed vergelijkbaar met de woning. Met de waardematrix en hetgeen overigens door verweerder is aangevoerd, maakt hij aannemelijk dat bij de herleiding van de aan de woning toegekende waarde uit de bij de verkoop van de in de matrix genoemde vergelijkingsobjecten behaalde verkoopprijzen in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning waaronder de inhoud en de oppervlakte van het perceel.
10. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd, doet aan het hier boven gegeven oordeel niet af. Uit de voorgaande overweging volgt dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de waarde van de woning moet worden vastgesteld aan de hand van de aankoopprijs van de woning op 1 mei 2018. Daarbij heeft eiseres geen rekening gehouden met de waardevermeerdering van de woning als gevolg van de verbouwing. Bovendien heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat die verbouwing enkel cosmetisch was en niet tot een waardevermeerdering heeft geleid, zodat dit standpunt van eiseres faalt. Eiseres bestrijdt dat de uitspraak op bezwaar duidelijk is gemotiveerd. Volgens eiseres is de inhoud van de hoorzitting niet volledig in de uitspraak op bezwaar weergegeven. De rechtbank overweegt dat in de uitspraak op bezwaar de bezwaargronden van eiseres zijn opgenomen en dat verweerder op deze grieven is ingegaan. Daarnaast is in de uitspraak op bezwaar vermeld wat er namens eiseres is aangegeven op de hoorzitting. Verweerder is niet gehouden een woordelijk verslag van het besprokene te overleggen. Met de uitspraak op bezwaar heeft verweerder ervan blijk gegeven dat de door eiseres aangevoerde gronden in zijn afweging zijn betrokken, zodat geen sprake is van schending van het motiveringsbeginsel.
11. Eiseres heeft ter zitting een beroep gedaan op het arrest van de Hoge Raad van
18 augustus 2023 waaruit blijkt dat verweerder gegevens waarop de beschikte waarde is gebaseerd in bezwaar, mits daartoe een voldoende specifiek verzoek is gedaan, dient toe te zenden.De rechtbank stelt vast dat eiseres in bezwaar om deze gegevens heeft verzocht. Verweerder heeft verklaard dat eiseres alle stukken waar zij om heeft verzocht heeft ontvangen. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze verklaring te twijfelen. In zoverre is dan ook, in het licht van voornoemd arrest, artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ niet geschonden en is eiseres niet in haar belangen geschaad.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de woning alsmede de daarop gebaseerde aanslag niet te hoog zijn vastgesteld en is het beroep ongegrond verklaard.
13. Eiseres heeft ter zitting verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 10 maart 2021, zodat de redelijke termijn ten tijde van het doen van deze uitspraak is overschreden. Eiseres heeft in beginsel recht op een vergoeding ter compensatie voor de spanning en frustratie als gevolg van de lange duur van de procedure. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat op grond van de machtiging van de gemachtigde de vergoeding toekomt aan de gemachtigde en niet aan eiseres. Nu niet gebleken is dat is afgeweken van de machtiging, brengt dit volgens de rechtbank met zich mee dat eiseres niet persoonlijk gecompenseerd wordt voor veronderstelde spanning en frustratie. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om te volstaan met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden en geen compensatie in de vorm van schadevergoeding toe te kennen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. van Kempen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
13 september 2023.
Afschrift verzonden aan partijen op: