ECLI:NL:RBDHA:2023:13771

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
NL23.26076
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59a lid 1 van de Vreemdelingenwet 2000; rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding

Op 13 september 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Syrische vreemdeling die in bewaring was gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 28 augustus 2023 de maatregel van bewaring opgelegd, omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht onder de Dublinverordening en er een significant risico was dat de vreemdeling zich aan het toezicht zou onttrekken. De vreemdeling, bijgestaan door zijn gemachtigde, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij tevens een verzoek om schadevergoeding indiende.

Tijdens de zitting op 8 september 2023, die via telehoren werd gehouden, heeft de rechtbank de beroepsgronden van de vreemdeling besproken. De vreemdeling voerde aan dat de staande houding onrechtmatig was, omdat in het proces-verbaal een andere naam was genoemd. De rechtbank oordeelde echter dat de staande houding rechtmatig was, omdat de naam van de vreemdeling ook in het proces-verbaal voorkwam en er een geldige machtiging tot binnentreden aanwezig was.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was en dat er geen aanleiding was voor een lichter middel. De rechtbank wees het beroep ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af, en oordeelde dat de staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld in de overdracht van de vreemdeling naar Bulgarije, die gepland stond voor 18 september 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.26076

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Jhingoer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 september 2023 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is op het detentiecentrum in Rotterdam verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3l. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen, hem op zijn initiatief een termijn is gesteld om uit eigen beweging te vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek, en hij niet uit eigen beweging binnen deze termijn is vertrokken;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Staande houding
4. Eiser voert aan dat op pagina 1 van het proces-verbaal van staande houding een naam van een andere vreemdeling staat genoemd. Hierdoor is niet gebleken dat de staande houding is gericht op eiser waardoor er sprake is van een onrechtmatige staande houding. Dit maakt volgens eiser ook de maatregel van bewaring onrechtmatig.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er geen reden om aan te nemen dat de staande houding onrechtmatig is geweest. Hierbij wordt van belang geacht dat verderop in het proces-verbaal van staande houding de naam van eiser meermaals wordt genoemd en dat er een geldige en aan eiser gerichte machtiging van binnentreden aanwezig tijdens de staande houding.
Grondslag en gronden
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Eiser heeft immers op 2 mei 2023 een overdrachtsbesluit ontvangen. De rechtbank is verder van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3e, 3k, 3l, 3m, 4a, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien en met de in de maatregel gegeven motivering, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de overdracht ontwijkt of belemmert.
Lichter middel
6. Eiser voert aan dat in zijn geval een lichter middel dan bewaring had moeten worden opgelegd. Eiser beseft dat hij al in juli in het vliegtuig had moeten zitten en dat dit niet is gelukt wegens een paniekaanval. Eiser heeft het erg moeilijk met zijn inbewaringstelling en heeft ook al eerder toegezegd dat hij wel uit vrije wil naar Bulgarije wil terugkeren. Als hij daartoe in de gelegenheid was gesteld dan had hij zich hier ook aan gehouden.
6.1.
De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris een lichter middel dan bewaring had moeten opleggen en om de belangenafweging in dit kader in het voordeel van eiser te laten uitvallen. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. De enkele toezegging van eiser dat hij deze keer wel zal meewerken aan zijn overdracht is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank acht hierbij ook van belang dat eerder is gepoogd om eiser naar Bulgarije over te dragen maar dat deze overdracht door eiser is verhinderd. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. Ook eisers verklaring ter zitting over dat hij gevaar loopt in Bulgarije en Turkije leidt niet tot een onrechtmatige inbewaringstelling.
Voortvarendheid en zicht op overdracht
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de overdracht van eiser gewerkt. De staatssecretaris heeft op 1 september 2023 een vertrekgesprek met eiser gehouden. Verder is ook op 1 september 2023 een vlucht aangevraagd en is bekend geworden dat eiser op 18 september 2023 naar Bulgarije zal vliegen. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is (zie de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020, ECLI:RVS:2020:989, onder 2.2) De rechtbank zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven hiervan af te wijken. Verder ziet de rechtbank, mede gelet op het feit dat eiser eerder naar Bulgarije zou worden overgedragen maar hij dit toen zelf heeft verhinderd en dat er inmiddels een nieuwe vlucht is gepland voor 18 september 2023, geen aanleiding voor het oordeel dat er geen zicht op overdracht is.
Conclusie
7. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.