ECLI:NL:RBDHA:2023:13770

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
NL23.26069
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59a lid 1 van de Vreemdelingenwet 2000; opheffing van bewaring na overdracht aan Spanje

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 september 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een staatloze vreemdeling op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 28 augustus 2023 de maatregel van bewaring opgelegd, omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht aan Spanje en er een significant risico was dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had aanvankelijk geweigerd mee te werken aan zijn overdracht, maar gaf later aan wel te zullen meewerken. De staatssecretaris heeft de maatregel op 7 september 2023 opgeheven, omdat eiser daadwerkelijk is overgedragen aan de Spaanse autoriteiten.

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 8 september 2023 behandeld en geconcludeerd dat de bewaring rechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten tot bewaring, gezien de omstandigheden van de zaak en de risico's die eiser met zich meebracht. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser besproken en vastgesteld dat er geen aanleiding was om te concluderen dat de staatssecretaris een lichter middel had moeten toepassen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de staatssecretaris voortvarend had gehandeld in de overdracht van eiser.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.26069

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
staatloos,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Jhingoer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft op 7 september 2023 de maatregel van bewaring opgeheven, omdat eiser is overgedragen aan Spanje.
De rechtbank heeft het beroep op 8 september 2023 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De gemachtigde van eiser is op het detentiecentrum in Rotterdam verschenen. De gemachtigde van de staatssecretaris is op de rechtbank in Groningen verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Grondslag en gronden
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. De Spaanse autoriteiten hebben immers op 18 april 2023 een claimakkoord gestuurd. Daarnaast is eiser op 7 september 2023 ook daadwerkelijk aan de Spaanse autoriteiten overgedragen. De rechtbank is verder van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3e, 3k, 4a, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien en met de in de maatregel gegeven motivering, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Lichter middel
5. Eiser voert aan dat in zijn geval ook had kunnen worden volstaan met een lichter middel omdat hij nadat hij eerder heeft geweigerd in het vliegtuig te stappen heeft aangegeven dat als hij een nieuwe oproep zou krijgen hij gewoon zou vertrekken. Dit is ook gebleken nu eiser is overgedragen.
5.1.
De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris een lichter middel dan bewaring had moeten opleggen en om de belangenafweging in dit kader in het voordeel van eiser te laten uitvallen. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. De enkele toezegging van eiser dat hij deze keer wel zal meewerken aan zijn overdracht is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Voortvarendheid en zicht op overdracht
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de overdracht van eiser gewerkt. De staatssecretaris heeft op 30 augustus 2023 een vertrekgesprek met eiser gehouden. Verder is op 31 augustus 2023 een aankondiging van de overdracht op 7 september 2023 naar de Spaanse autoriteiten gestuurd. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is (zie de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020, ECLI:RVS:2020:989, onder 2.2) De rechtbank zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding zijn hiervan af te wijken. Verder overweegt de rechtbank dat nu eiser op 7 september 2023 aan de Spaanse autoriteiten is overgedragen, de rechtbank geen aanknopingspunten heeft om te oordelen dat zicht op overdracht op enig moment tijdens de inbewaringstelling ontbrak.
Conclusie
7. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.