In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 september 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een staatloze vreemdeling op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 28 augustus 2023 de maatregel van bewaring opgelegd, omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht aan Spanje en er een significant risico was dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had aanvankelijk geweigerd mee te werken aan zijn overdracht, maar gaf later aan wel te zullen meewerken. De staatssecretaris heeft de maatregel op 7 september 2023 opgeheven, omdat eiser daadwerkelijk is overgedragen aan de Spaanse autoriteiten.
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 8 september 2023 behandeld en geconcludeerd dat de bewaring rechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten tot bewaring, gezien de omstandigheden van de zaak en de risico's die eiser met zich meebracht. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser besproken en vastgesteld dat er geen aanleiding was om te concluderen dat de staatssecretaris een lichter middel had moeten toepassen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de staatssecretaris voortvarend had gehandeld in de overdracht van eiser.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.