ECLI:NL:RBDHA:2023:13751

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
NL23.10931
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsdocument EU/EER voor verzorgende ouder op basis van Chavez-Vilchez

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsdocument EU/EER voor verblijf als verzorgende ouder van een minderjarig kind met de Nederlandse nationaliteit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij geen verblijfsrecht meer in Frankrijk heeft. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is en heeft het beroep van eiser kennelijk ongegrond verklaard.

De rechtbank legt uit dat een vreemdeling die voor een minderjarig kind met de Nederlandse nationaliteit zorgt, onder bepaalde voorwaarden in aanmerking kan komen voor rechtmatig verblijf op basis van het Unierecht, ook wel het Chavez-verblijfsrecht genoemd. Dit recht is afhankelijk van de afhankelijkheidsrelatie tussen de vreemdeling en het kind, en de vraag of het kind gedwongen zou zijn om de EU te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd.

In dit geval heeft de staatssecretaris de aanvraag afgewezen op basis van het feit dat eiser een geldig Frans verblijfsrecht heeft. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor het Chavez-verblijfsrecht, omdat het kind niet gedwongen zou zijn om de EU te verlaten. Eiser's argumenten over de onevenredigheid van de situatie en de gevolgen voor het kind zijn door de rechtbank niet geaccepteerd, omdat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft dat de afwijzing van de aanvraag niet leidt tot een situatie waarin het kind de EU moet verlaten.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de aanvraag, zonder dat de staatssecretaris de proceskosten van eiser hoeft te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.10931

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsdocument EU/EER voor verblijf als verzorgende ouder van [naam] (referent) op grond van het arrest Chavez-Vilchez. [1] De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.1.
De staatssecretaris heeft de aanvraag van eiser met het besluit van 14 december 2021 afgewezen, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij geen verblijfsrecht meer in Frankrijk heeft. Met het bestreden besluit van 5 april 2023 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij dit besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [2]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de aanvraag van eiser mocht afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is kennelijk ongegrond. De staatssecretaris mocht de aanvraag van eiser afwijzen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Een vreemdeling die voor een minderjarig kind met de Nederlandse nationaliteit zorgt, kan onder voorwaarden in aanmerking komen voor rechtmatig verblijf op grond van het Unierecht. [3] Het is daarvoor (onder meer) vereist dat de vreemdeling ‘daadwerkelijke’ zorgtaken verricht. Het is ook vereist dat tussen de vreemdeling en het minderjarige kind een zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat, dat het kind gedwongen zou zijn om het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd. [4] Dit is het zogenoemde Chavez-verblijfsrecht.
Het bestreden besluit
5. De staatssecretaris heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat eiser in Frankrijk een verblijfsrecht heeft. Referent heeft de Nederlandse nationaliteit, waardoor hij op grond van de Verblijfsrichtlijn [5] bij eiser in Frankrijk kan verblijven. Dat kan eventueel samen met zijn moeder, die ook de Nederlandse nationaliteit heeft. Door de weigering van een verblijfsdocument aan eiser wordt referent dus niet gedwongen om het grondgebied van de Europese Unie te verlaten. Eiser voldoet daarom niet aan de voorwaarden voor een Chavez-verblijfsrecht.
Mocht de staatssecretaris aan eiser tegenwerpen dat hij een Frans verblijfsrecht heeft?
6. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte aan hem tegenwerpt dat hij een Frans verblijfsrecht heeft. Uit het bestreden besluit volgt volgens eiser dat de staatssecretaris verwacht dat eiser eerst zijn Franse verblijfsrecht opgeeft, voordat hij in het bezit zal worden gesteld van een Nederlands verblijfsrecht. Dat is onevenredig bezwarend, omdat de staatssecretaris daarmee van eiser verwacht dat hij een risico zonder enige garanties neemt. Als eiser zijn Franse verblijfsrecht namelijk opgeeft zonder dat hij de garantie heeft dat Nederland een verblijfsdocument verstrekt, dan loopt hij het risico om bij afwijzing van de aanvraag in de illegaliteit te belanden. In dat geval zal hij de Europese Unie moeten verlaten en zal hij van referent gescheiden raken. De staatssecretaris heeft dat in de besluitvorming onvoldoende onderkend.
6.1.
Het betoog van eiser slaagt niet. Het is tussen partijen niet in geschil dat eiser beschikt over een verblijfsrecht in Frankrijk dat geldig is tot 2031. Dit heeft eiser bovendien zelf tijdens de hoorzitting van 5 april 2023 verklaard. [6] Zoals hiervoor onder 4 is overwogen, komt eiser pas in aanmerking voor een Chavez-verblijfsrecht als referent bij een afwijzing van de aanvraag gedwongen zou zijn om de Europese Unie te verlaten. De staatssecretaris mocht zich, gelet op het Franse verblijfsrecht van eiser, op het standpunt stellen dat van deze situatie geen sprake is. [7] De stelling dat het onevenredig is dat de staatssecretaris van eiser verwacht zijn Franse verblijfsrecht op te geven, deelt de rechtbank niet. De staatssecretaris stelt in het verweerschrift niet ten onrechte dat eiser niet in aanmerking komt voor een Chavez-verblijfsrecht zolang hij een Frans verblijfsrecht heeft en dat het aan eiser zelf is om een beslissing over zijn Franse verblijfsrecht te nemen als hij in het bezit van een Nederlands verblijfsdocument wenst te worden gesteld.
Mocht de staatssecretaris overwegen dat referent bij eiser in Frankrijk kan verblijven?
7. Eiser betoogt verder dat de staatssecretaris ten onrechte heeft overwogen dat referent bij eiser in Frankrijk kan verblijven. De staatssecretaris heeft hiermee het hogere belang van de minderjarige referent niet in de besluitvorming betrokken, terwijl eiser dat wel op de hoorzitting naar voren heeft gebracht. Eiser wijst erop dat referent in Nederland naar school gaat en logopedische begeleiding ontvangt vanwege een spraak- en taalachterstand. Als referent naar Frankrijk moet verhuizen, dan zal deze achterstand vanwege de voor referent onbekende Franse taal verslechteren. Daarnaast bemoeilijkt de verhuizing van referent naar Frankrijk de uitoefening van het familie- en gezinsleven met zijn Nederlandse moeder, omdat een verhuizing van zijn moeder naar Frankrijk onpraktisch is. De moeder van referent draagt namelijk de zorg over nog twee kinderen. Afgezien van het feit dat haar ex-partner niet zal instemmen met een verhuizing van deze kinderen naar Frankrijk, zijn ook deze kinderen in Nederland schoolgaand en zouden zij – als hun moeder naar Frankrijk verhuist – ook naar Frankrijk moeten verhuizen. Bovendien heeft de moeder van referent zelf ook economische en sociale binding met Nederland, waardoor zij voor de keuze komt te staan tussen de uitoefening van het familie- en gezinsleven met referent aan de ene kant en het verrichten van haar economische activiteiten in Nederland aan de andere kant. Het Hof van Justitie acht deze situatie onevenredig. [8]
7.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat bij de beoordeling van een aanvraag om een Chavez-verblijfsrecht de vraag centraal staat of referent bij de afwijzing van de aanvraag gedwongen zou zijn de Europese Unie te verlaten. De staatssecretaris heeft, gelet op het feit dat eiser niet als zodanig heeft betwist dat hij in Frankrijk een verblijfsrecht heeft, voldoende gemotiveerd dat van deze situatie geen sprake is. Dat wat eiser tijdens de hoorzitting en later in beroep naar voren heeft gebracht, had de staatssecretaris niet tot een ander besluit hoeven brengen. Nog afgezien van het feit dat eiser niet heeft onderbouwd dat de spraak- en taalachterstand van referent bij een verhuizing naar Frankrijk zal verslechteren of dat de moeder van referent vanwege sociale en economische binding met Nederland niet mee kan verhuizen naar Frankrijk, doet dat aan het voorgaande niet af. Zelfs al zou namelijk moeten worden aangenomen dat er op zekere hoogte belemmeringen zijn voor referent om naar Frankrijk te verhuizen, dan is daarmee nog niet gezegd dat referent door de afwijzing van de aanvraag om het verblijfsdocument ook de Europese Unie zou moeten verlaten. Dat is uiteindelijk de voorwaarde om in aanmerking te komen voor een Chavez-verblijfsrecht. De staatssecretaris mocht daarom volstaan met de enkele vaststelling dat eiser een verblijfsrecht in Frankrijk heeft en dat referent daarom door de afwijzing van de aanvraag niet gedwongen zal zijn om de Europese Unie te verlaten.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de afwijzing van zijn aanvraag in stand blijft. De staatssecretaris hoeft de proceskosten van eiser daarom ook niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.HvJEU 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354 (
2.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk.
3.Dit rechtmatig verblijf wordt in dat geval gebaseerd op artikel 8, onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
4.Zie ook paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
5.Richtlijn 2004/38/EG.
6.Zie het verslag van de hoorzitting van 5 april 2023, p. 1.
7.Zie ook ABRvS 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:789, r.o. 4-4.1.
8.HvJEU 10 juli 2014, C-138/13, ECLI:EU:C:2014:2066 (