In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het verzoek van een verzoekster om een voorlopige voorziening beoordeeld. De verzoekster had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De staatssecretaris stelde dat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, wat leidde tot een beroep van de verzoekster tegen dit besluit. De voorzieningenrechter oordeelt dat er een spoedeisend belang is bij de verzochte voorziening, omdat de verzoekster tijdens de behandeling van het beroep aan Kroatië kan worden overgedragen.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek van de verzoekster toe en treft de voorlopige voorziening dat zij niet aan Kroatië mag worden overgedragen totdat er een beslissing is genomen op het beroep. Dit besluit is gebaseerd op eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd geoordeeld dat er concrete aanknopingspunten zijn dat de staatssecretaris niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. De voorzieningenrechter benadrukt dat deze kwestie door een meervoudige kamer zal worden behandeld, maar in afwachting van die uitkomst wordt de voorlopige voorziening toegewezen.
Daarnaast wordt de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van de verzoekster, die zijn vastgesteld op € 837. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.