ECLI:NL:RBDHA:2023:13730

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
NL21.16840
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en inreisverbod van eiser uit Egypte

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 4 september 2023, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning beoordeeld. Eiser, afkomstig uit Egypte, had een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als familie- of gezinslid, maar deze werd ingetrokken omdat hij onjuiste gegevens had verstrekt bij de aanvraag. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken, wat door de rechtbank werd bevestigd. Eiser had eerder verzocht om wijziging van zijn verblijfsdoel naar humanitaire gronden, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de intrekking van de verblijfsvergunning mocht doorvoeren, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden waaronder de vergunning was verleend. De rechtbank concludeerde dat de intrekking niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. Eiser had in Nederland een privéleven opgebouwd, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris dit niet zwaarder had hoeven meewegen, gezien de omstandigheden van de zaak. Eiser had ook een inreisverbod opgelegd gekregen, wat de rechtbank eveneens bevestigde. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, waardoor de intrekking van de verblijfsvergunning en het inreisverbod in stand blijven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.16840

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.H.A. Kessels),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning.
1.1.
In het besluit van 23 januari 2020 heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsdocument afgewezen en tegelijkertijd de verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht tot 16 juni 2008 ingetrokken, omdat eiser bij de aanvraag van zijn verblijfsvergunning onjuiste gegevens heeft verstrekt en niet langer voldoet aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend. Met het besluit van 28 februari 2021 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij dit besluit gebleven. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen dit besluit op 3 augustus 2021 gegrond verklaard, het besluit van vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen. [1]
1.2.
In het bestreden besluit van 28 september 2021 is de staatssecretaris opnieuw bij zijn besluit van 23 januari 2020 gebleven, maar is teruggekomen op de datum van de intrekking en heeft deze nu vastgesteld op 22 september 2009.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL21.16842, op 9 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris mocht de verblijfsvergunning van eiser intrekken en deze intrekking is niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. Eiser komt uit Egypte en heeft in het verleden op verschillende grondslagen in Nederland verbleven. Hij is op 16 juni 2008 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier voor verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] (referente). Zij was destijds de partner van eiser. Eiser heeft de staatssecretaris op 4 september 2012 verzocht het verblijfsdoel van deze vergunning te wijzigen naar verblijf op niet-tijdelijke humanitaire gronden. Dit verzoek is ingewilligd en deze verblijfsvergunning was geldig tot 4 september 2017.
4.1.
In de tussentijd is aan eiser op 9 juli 2014 het Nederlanderschap verleend. De staatssecretaris heeft dit Nederlanderschap van eiser echter met het besluit van 15 februari 2018 ingetrokken. In het besluit van 24 juni 2019 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij deze intrekking gebleven. De rechtbank Gelderland heeft het beroep tegen deze intrekking op 3 augustus 2021 ongegrond verklaard [2] en tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld. De intrekking van het Nederlanderschap van eiser staat daarom in rechte vast.
4.2.
Eiser heeft de staatssecretaris op 4 juli 2019 verzocht om een verblijfsdocument te verstrekken om zijn eerder verleende verblijfsrecht op niet-tijdelijke humanitaire gronden te doen herleven. De staatssecretaris heeft dit verzoek in het besluit van 23 januari 2020 afgewezen en het verblijfsrecht van eiser ingetrokken. Deze zaak gaat over die intrekking.
De besluitvorming en de omvang van het geding
5. De staatssecretaris heeft het verblijfsrecht van eiser met terugwerkende kracht tot 22 september 2009 ingetrokken. De reden voor de intrekking van het verblijfsrecht op humanitaire gronden is dat eiser bij de aanvraag hiervan heeft achtergehouden dat hij al sinds 22 september 2009 geen exclusieve relatie met referente meer onderhield. [3] Eiser had dit verblijfsrecht volgens de staatssecretaris daarom nooit mogen krijgen. De reden voor de intrekking van het verblijfsrecht voor verblijf bij referente is ook het ontbreken van een exclusieve relatie van referente, maar dit leidt er volgens de staatssecretaris toe dat eiser met ingang van 22 september 2009 niet langer voldoet aan de beperking waaronder zijn verblijfsvergunning is verleend. [4]
5.1.
In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris onder meer gemotiveerd waarom hij de verblijfsrechten van eiser mocht intrekken, waarom het privéleven van eiser als bedoeld in artikel 8 van het EVRM niet maakt dat eiser in Nederland mag blijven en waarom aan eiser een inreisverbod kon worden opgelegd. Eiser gaat in zijn beroepsgronden alleen in op de overwegingen van de staatssecretaris over het privéleven uit artikel 8 van het EVRM (en de daarbij behorende belangenafweging) en het inreisverbod. De rechtbank stelt daarom vast dat niet in geschil is dat de staatssecretaris het verblijfsrecht van eiser mocht intrekken. Het geschil spitst zich toe op de vraag of artikel 8 van het EVRM zich tegen deze intrekking verzet en of de staatssecretaris aan eiser een inreisverbod mocht opleggen.
Is de intrekking van het verblijfsrecht in strijd met artikel 8 van het EVRM?
6. Eiser betoogt dat de intrekking van zijn verblijfsrecht in strijd is met zijn privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
Opgebouwd privéleven in Nederland
7. Eiser stelt dat hij in Nederland privéleven heeft opgebouwd, omdat hij hier al lange tijd woont, omdat zijn familie en vrienden in hier wonen, omdat hij hier werkt en omdat hij hier een medische behandeling krijgt. [5] Eiser stelt dat de staatssecretaris hem ten onrechte tegenwerpt dat hij bij het opbouwen van dit privéleven wist of behoorde te weten dat hij niet meer voldeed aan het doel en de voorwaarden van zijn verblijfsvergunning, omdat hij geen duurzame en exclusieve relatie met referente (meer) zou hebben. Hij stelt niet al op 22 september 2009 te hebben geweten dat referente een relatie had met een andere man. Hij vermoedde deze relatie pas eind 2011, waarna de definitieve relatiebreuk met referente in augustus 2012 volgde. De staatssecretaris kent er ten onrechte zwaar gewicht aan toe dat eiser en referente onjuiste gegevens hebben verstrekt of gegevens hebben achtergehouden, omdat uit de uitspraak van de rechtbank van 3 augustus 2021 zou volgen dat niet is gebleken dat dit het geval is. [6] Eiser stelt dat hij de staatssecretaris ook niet over de relatiebreuk had moeten informeren, omdat hij toen al in het bezit was van een zelfstandig verblijfsrecht. Eiser wijst erop dat hij daarom in elk geval tot 2021 rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Hij mocht er dan ook op vertrouwen dat hij gedurende die periode banden met Nederland zou kunnen opbouwen en intensiveren.
7.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat het privéleven van eiser slechts beperkt in het voordeel van eiser meeweegt, omdat eiser langere tijd in Nederland heeft verbleven op grond van een verblijfsvergunning waar hij geen recht (meer) op had. Eiser wist of had behoren te weten dat hij niet meer voldeed aan het doel en de voorwaarden van zijn eerdere verblijfsvergunning. De staatssecretaris kent daarbij zwaar gewicht toe aan de omstandigheid dat eiser en referente onjuiste gegevens hebben verstrekt of gegevens hebben achtergehouden. Eiser mocht er daarom niet op vertrouwen dat hij banden met Nederland zou gaan opbouwen en intensiveren. Verder heeft eiser niet onderbouwd in hoeverre hij daadwerkelijk is ingeburgerd en geïntegreerd in de Nederlandse samenleving.
7.2.
Het betoog van eiser slaagt niet. Het is tussen partijen niet in geschil dat eiser in Nederland enige mate van privéleven heeft opgebouwd. De staatssecretaris heeft dat in het bestreden besluit ook erkend. [7] Het is echter de vraag of de staatssecretaris dit privéleven zwaarder in het voordeel van eiser had moeten meewegen dan de staatssecretaris in het bestreden besluit heeft gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank had de staatssecretaris dat niet hoeven doen. De rechtbank stelt hierbij voorop dat zij in de eerdere procedure van eiser al heeft vastgesteld dat hij feitelijk vanaf 22 augustus 2009 niet langer voldeed aan de beperking waaronder zijn verblijfsvergunning is verleend, [8] omdat referente vanaf dat moment een relatie had met een andere man. Daarmee is niet gezegd dat eiser hier ook al vanaf 22 augustus 2009 van op de hoogte was. Mogelijk heeft referente haar relatie met deze andere man tot na 22 augustus 2009 voor eiser verborgen kunnen houden. Deze stelling van eiser kan in zoverre worden gevolgd. Dit had de staatssecretaris echter niet tot een andere belangenafweging hoeven leiden. Zelfs al zou eiser namelijk in zijn stelling worden gevolgd dat hij pas eind 2011 op de hoogte is geraakt van deze relatie, dan had hem vanaf dat moment al duidelijk moeten en kunnen zijn dat dit gevolgen zou hebben voor zijn verblijfsvergunning. Het had dan ook op de weg van eiser gelegen om dat aan de staatssecretaris te melden. [9] Eiser heeft dat niet gedaan, en dat heeft (kennelijk) tot gevolg gehad dat eiser het doel van zijn verblijfsvergunning in 2012 heeft kunnen wijzigen, dat hij in 2014 de Nederlandse nationaliteit heeft kunnen verkrijgen en dat hij al die tijd in Nederland mocht verblijven. De staatssecretaris werpt daarom niet ten onrechte aan eiser tegen dat hij bij de verlenging van zijn verblijfsvergunning in 2012 onjuiste en/of onvolledige gegevens heeft verstrekt en werpt eiser in het verlengde daarvan niet ten onrechte tegen dat eiser zijn privéleven in Nederland heeft opgebouwd in een periode waarin hij juridisch gezien niet in het bezit van een verblijfsrecht was of had mogen zijn. Dat eiser de staatssecretaris niet over de relatiebreuk met referente had moeten informeren, volgt de rechtbank niet. Eiser was eind 2011 namelijk nog niet in het bezit van een zelfstandig verblijfsrecht en verbleef toen (dus) nog in Nederland op basis van een afhankelijk verblijfsrecht bij referente. De stelling van eiser dat hij sinds 2021 rechtmatig in Nederland heeft verbleven, had de staatssecretaris ook niet tot een andere weging hoeven brengen. Voor zover deze stelling al feitelijk juist is, staat door de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser ter discussie of eiser sinds 22 augustus 2009 rechtmatig verblijf heeft gehad. Voor zover eiser in dit verband heeft bedoeld te betogen dat hij tot het nemen van het bestreden besluit op 28 september 2021 rechtmatig verblijf heeft als gevolg van de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 31 augustus 2021 [10] en sindsdien rechtmatig verblijf heeft omdat hij de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening met zaaknummer NL21.16842 mag afwachten, overweegt de rechtbank dat dit procedureel rechtmatig verblijf betreft in afwachting van een definitieve beslissing over het verblijfsrecht van eiser. De staatssecretaris had daarin geen aanleiding hoeven zien om aan het in deze periode opgebouwd privéleven in de belangenafweging een zwaar(der) gewicht toe te kennen.
Banden met Egypte
8. Eiser bestrijdt verder dat hij banden met Egypte heeft. Hij heeft bij het aannemen van de Nederlandse nationaliteit afstand gedaan van zijn Egyptische nationaliteit. [11] Gelet op het tijdsverloop is het voor hem niet mogelijk om deze terug te krijgen. [12] Eiser kan in Egypte verder geen medische behandeling krijgen, omdat hij de Egyptische nationaliteit niet heeft. Daarnaast kan hij ook geen bestaan opbouwen met zijn kinderen, omdat het huwelijk met hun moeder duurzaam is verbroken en zij contact tussen eiser en zijn kinderen niet toestaat.
8.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat het niet vaststaat dat eiser de Egyptische nationaliteit niet kan terugkrijgen. Eiser is geboren in Egypte en heeft daar het grootste deel van zijn leven gewoond. Hij is bekend met de Egyptische taal, cultuur en gewoonten. Ook is hij tijdens zijn verblijf in Nederland nog meerdere keren naar Egypte gereisd en heeft hij in Egypte een vrouw en kinderen. Daarom is het redelijk om te veronderstellen dat eiser nog altijd banden met Egypte heeft.
8.2.
Dit betoog slaagt ook niet. Eiser heeft in beroep niet onderbouwd dat en waarom hij de Egyptische nationaliteit niet kan herkrijgen. Daar komt nog bij dat de rechtbank in de procedure van eiser tegen de intrekking van zijn Nederlanderschap al heeft overwogen dat het in beginsel mogelijk is de Egyptische nationaliteit te herkrijgen. [13] Aan deze stelling van eiser doet bovendien afbreuk dat hij op dit moment een procedure heeft lopen ter (her)verkrijging van de Egyptische nationaliteit. Dat de uitkomst van deze procedure nog ongewis is, leidt niet tot een ander oordeel. Dat doet immers niet af aan het (onbetwiste) standpunt van de staatssecretaris dat eiser het grootste deel van zijn leven in Egypte heeft gewoond en bekend is met de Egyptische taal en cultuur. Bovendien is niet uitgesloten dat eisers terugkeer naar Egypte in dat geval op een andere manier – bijvoorbeeld door middel van een verblijfsvergunning – kan worden gewaarborgd. Daar komt nog bij dat de staatssecretaris op de zitting terecht heeft gesteld dat eiser, mocht hij de Egyptische nationaliteit niet kunnen herkrijgen en uiteindelijk helemaal niet naar Egypte kunnen terugkeren, in Nederland een aanvraag om een buitenschuldvergunning kan doen. Het is, anders dan eiser op de zitting naar voren heeft gebracht, niet op voorhand uitgesloten dat hij hier in dat geval voor in aanmerking komt. Dat eiser in Egypte vanwege het ontbreken van een Egyptische nationaliteit geen medische zorg kan krijgen of dat hij geen contact mag hebben met zijn kinderen, heeft eiser evenmin onderbouwd. De staatssecretaris mocht daarom aan eiser tegenwerpen dat hij banden met Egypte heeft, zodat het voor hem redelijk is om naar Egypte terug te keren.
Conclusie
9. Het betoog dat de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser in strijd is met artikel 8 van het EVRM, slaagt niet.
Mocht de staatssecretaris eiser een inreisverbod opleggen?
10. Eiser betoogt verder dat de staatssecretaris geen inreisverbod mocht opleggen, omdat het bestreden besluit hem – gelet op alles wat hij heeft aangevoerd – onevenredig hard treft. Bovendien betwist eiser dat hij op onjuiste gronden een zelfstandige verblijfsvergunning heeft gekregen. Het is namelijk al in de eerdere procedure vastgesteld dat eiser geen onjuiste gegevens heeft verstrekt of achtergehouden bij de eerdere aanvragen.
10.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris heeft bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten, omdat eiser bij een eerdere aanvraag of verlenging van een verblijfsvergunning onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt. [14] Gelet op wat de rechtbank onder 7.2 heeft overwogen, had het op de weg van eiser gelegen om bij de verlenging van zijn verblijfsvergunning in 2012 aan de staatssecretaris te melden dat zijn (exclusieve) relatie met referente was verbroken. Eiser heeft dat niet gedaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de staatssecretaris aan eiser mag tegenwerpen dat hij bij de eerdere verlenging van zijn verblijfsvergunning onvolledige gegevens heeft verstrekt. Omdat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten, was de staatssecretaris gehouden om aan eiser een inreisverbod op te leggen. [15] De staatssecretaris kan echter om humanitaire of andere redenen van het opleggen van een inreisverbod afzien. [16] In wat eiser heeft aangevoerd had de staatssecretaris echter, mede gelet op wat hiervoor is overwogen over de vraag of de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser in strijd is met artikel 8 van het EVRM, geen aanleiding hoeven zien om van het opleggen van een inreisverbod af te zien.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de intrekking van zijn verblijfsvergunning en de oplegging van het inreisverbod in stand blijven. De staatssecretaris hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 3 augustus 2021, zaaknummer AWB 21/1785 (niet gepubliceerd).
2.Rb. Gelderland 3 augustus 2021, zaaknummer ARN 19/4198 (niet gepubliceerd).
3.Zie artikel 19 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), gelezen in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
4.Zie artikel 19 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), gelezen in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000.
5.Ter onderbouwing van zijn stelling heeft eiser elf verklaringen van buurtbewoners, vrienden en kennissen overgelegd.
6.Eiser wijst op Rb. Den Haag (zp Arnhem) 3 augustus 2021, zaaknummer AWB 21/1785, r.o. 6 (niet gepubliceerd).
7.Zie pagina 10 van het bestreden besluit.
8.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 3 augustus 2021, zaaknummer AWB 21/1785, r.o. 6 (niet gepubliceerd).
9.Dat is bovendien een verplichting die volgt uit artikel 4.43, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
10.Rb. Den Haag (zp Arnhem) (vzr.) 31 augustus 2021, zaaknummer AWB 20/622 (niet gepubliceerd).
11.Eiser wijst ter onderbouwing op twee verklaringen van de Egyptische consul van 22 november 2013 en 23 augustus 2019 en een verklaring van de directeur van het Egyptische departement van immigratie en nationaliteiten van 31 december 2019.
12.Eiser wijst ter onderbouwing op een verklaring van de Egyptische consul van 11 mei 2021.
13.Rb. Gelderland 3 augustus 2021, zaaknummer ARN 19/4198, r.o. 6.2.2, met verwijzing naar ABRvS 7 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1636.
14.De staatssecretaris heeft dat gedaan op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
15.Dat volgt uit artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
16.Dat staat in artikel 66a, achtste lid, van de Vw 2000.