ECLI:NL:RBDHA:2023:13729

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
NL23.9259
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod; beoordeling van zware en lichte gronden; ongegrond verklaard

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 6 september 2023, wordt het beroep van eiser tegen een terugkeerbesluit en inreisverbod beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 10 maart 2023 aan eiser meegedeeld dat hij het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland onmiddellijk moest verlaten en hem een inreisverbod voor de duur van twee jaar had opgelegd. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. H.J. Janse, heeft hiertegen beroep aangetekend. De rechtbank heeft op 9 augustus 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht een terugkeerbesluit en inreisverbod heeft opgelegd. De staatssecretaris heeft in het terugkeerbesluit aangegeven dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Dit risico is onderbouwd met zowel zware als lichte gronden. Eiser heeft betoogd dat de staatssecretaris ten onrechte een vertrektermijn heeft onthouden en dat de zware gronden niet feitelijk juist zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris de zware gronden 3a en 3d terecht aan het besluit ten grondslag heeft gelegd.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de besluiten van de staatssecretaris in stand blijven. Eiser heeft geen recht op vergoeding van de proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.9259

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 10 maart 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser heeft meegedeeld dat hij het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland onmiddellijk moet verlaten [1] en aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar heeft opgelegd. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 9 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod mocht opleggen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris mocht aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod opleggen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. De staatssecretaris vaardigt tegen een vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft een terugkeerbesluit uit. In dit terugkeerbesluit kan de staatssecretaris bepalen dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten als (onder meer) een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. [2] Een dergelijk risico kan worden aangenomen als de staatssecretaris motiveert dat zich ten minste twee zware of lichte gronden voor inbewaringstelling [3] voordoen. [4]
4.1.
Als de staatssecretaris bepaalt dat een vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten, dan vaardigt hij ook een inreisverbod uit. [5] De staatssecretaris kan echter om humanitaire of andere redenen van het uitvaardigen van een inreisverbod afzien. [6] De rechtbank stelt echter vast dat eiser tegen het opleggen van het inreisverbod geen beroepsgronden heeft gericht.
Het bestreden besluit
5. De staatssecretaris heeft in het terugkeerbesluit overwogen dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. De staatssecretaris heeft als zware gronden vermeld dat eiser
  • (3a) Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • (3b) zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • (3d) niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
  • (3e) in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
  • (3i) heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
  • (3k) een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser
  • (4a) zich niet aan één of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;
  • (4c) geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • (4d) niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5.1.
De staatssecretaris stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat de zware gronden 3i en 3k ten onrechte aan eiser zijn tegengeworpen. Daarom liggen deze gronden niet langer aan het bestreden besluit ten grondslag en hoeft de rechtbank de beroepsgronden die eiser tegen deze gronden heeft gericht, niet meer te bespreken.
Mocht de staatssecretaris bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten?
6. Eiser betoogt dat de staatssecretaris hem ten onrechte een vertrektermijn heeft onthouden, omdat onvoldoende is gemotiveerd waarom het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. De zware grond 3a is niet feitelijk juist, omdat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser geen waarde hecht aan de Nederlandse en Europese wet- en regelgeving en een valse identiteit boven zijn werkelijke identiteit verkiest. De zware grond 3b is gemotiveerd met het oog op een Dublinprocedure, terwijl daar geen sprake (meer) van is, omdat Nederland de verantwoordelijke lidstaat voor de asielprocedure van eiser is geworden. [7] Bij de zware grond 3d heeft de staatssecretaris niet meegewogen dat eiser inmiddels een aanvraag om een laissez-passer heeft getekend en nu dus meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit. Tot slot heeft de staatssecretaris bij de zware grond 3e niet gemotiveerd welke identiteiten eiser heeft opgegeven, zodat deze grond in zoverre niet feitelijk juist is. Daarbij is volgens eiser tevens van belang dat er nog een hoger beroep loopt tegen de maatregel van bewaring, wat voor de beoordeling van deze zaak van belang is.
6.1.
Het betoog van eiser slaagt niet. Deze zittingsplaats van de rechtbank heeft al tijdens de bewaringsprocedure van eiser geoordeeld dat de staatssecretaris de zware gronden 3a en 3d aan de maatregel van bewaring ten grondslag mocht leggen, omdat deze feitelijk juist zijn. [8] Wat eiser in deze procedure aanvoert, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Ten opzichte van de bewaringsprocedure heeft eiser over de zware grond 3a namelijk niets nieuws aangevoerd, maar slechts zijn eerdere (niet-geslaagde) betoog herhaald. Verder kan het feit dat eiser inmiddels meewerkt en een aanvraag om een laissez-passer heeft getekend, niet afdoen aan de feitelijke juistheid van de zware grond 3d op het moment van het nemen van het bestreden besluit. De staatssecretaris mocht de zware gronden 3a en 3d daarom aan het bestreden besluit ten grondslag leggen. Omdat de zware gronden 3a en 3d het bestreden besluit – gelet op wat onder 4 is overwogen – kunnen dragen, hoeft de rechtbank wat eiser heeft aangevoerd over de zware gronden 3b en 3e niet meer te bespreken.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod mocht opleggen en dat deze besluiten in stand blijven. De staatssecretaris hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Deze mededeling geldt op grond van artikel 62a, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) als terugkeerbesluit.
2.Dat staat in artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
3.Zoals bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
4.Dat staat in artikel 6.1 van het Vb 2000.
5.Dat staat in artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
6.Dat staat in artikel 66a, achtste lid, van de Vw 2000.
7.Eiser wijst op Rb. Den Haag (zp Groningen) 10 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3068.
8.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 3 april 2023, zaaknummer NL23.8067, r.o. 6.3 (niet gepubliceerd).